Herinneringen en dagboek (3 delen)
(1970)–Ernst Heldring– Auteursrechtelijk beschermd[1918]1 Augustus 1918.Sedert lang geen tijd gehad voor notities. Intusschen veel veranderd: onze schepen door de geassocieerde regeeringen gerequireerd, wat in den lande een uiterst pijnlijken indruk gemaakt en Duitschland aanleiding gegeven heeft, een nieuwe ‘Prisenordnung’ uit te vaardigen, waardoor de schepen van neutrale reederijen, waarvan het grootste deel der tonnage voor vijandelijke rekening vaart, met neming bedreigd worden.Ga naar voetnoot2 Het door Duitschland gewenschte gevolg was het opleggen der nog in Nederlandsche havens aanwezige schepen en onderhandelingen over de voorwaarden waarop de uitvarende schepen een vrijgeleide zouden kunnen bekomen. Die onderhandelingen vonden plaats onder den druk van de noodzakelijkheid, aan eenige schepen met graan uit Amerika, onontbeerlijk voor onze voedselvoorziening, tot den nieuwen oogst een Duitsch vrijgeleide te verschaffen en leidden tot een zeer onereuse overeenkomst. Kröller, Goudriaan en ik adviseerden, doch de besprekingen met de Duitsche gedelegeerden vonden plaats zonder Goudriaan en mij, wat ik niet in het belang der zaak geacht heb. Loudon ontplooide daarbij gebrek aan kennis en inzicht, dat hem ertoe geleid had, den Duitschen gezant onze aanvaarding van de overeenkomst toe te zeggen, vóórdat hij ons advies vroeg. Naar Washington had hij laten seinen, dat de schepen die krachtens den door Amerika gestelden eisch in ruil tegen de van daar met graan te laden schepen vertrekken moes- | |
[pagina 226]
| |
ten, geëxpedieerd zouden worden. Hij had zich dus naar beide richtingen vastgepraat, en ons advies vermocht niet veel meer dan de alleronbeschaamdste verlangens van Duitschland, brutaal geformuleerd, te matigen. In Februari werd voor de onderhandelingen met het buitenland door Loudon een Commissie van AdviesGa naar voetnoot1 ingesteld, waarin de voornaamste mannen uit de bank-, scheepvaart- en handelswereld zitting hebben, onder presidium van Snouck. Kröller, ook lid, nam spoedig ontslag, naar aanleiding van de mededeeling van Cort van der Linden in de Tweede Kamer dat alle commissies in crisiszaken, incluis de Commissie van Bijstand, waarvan Kröller het domineerend lid was, zouden opgeheven worden.Ga naar voetnoot2 Van dit besluit had Posthuma, die Kröller kort tevoren gesproken had, niets gezegd. Ofschoon de ministers spoedig tegenover Kröller KotauGa naar voetnoot3 maakten, werd hij niet weer lid van onze Commissie - daarentegen wel, na herhaalde weigering en niet dan nadat de Commissie gedreigd had met ontslag - zijn vroeger medelid in de Commissie van Bijstand, Schimm van der Loeff, thans directeur-generaal van ‘Crisiszaken’, zonder wiens aanwezigheid het onmogelijk bleek over de noodige gegevens van productie en overschotten (tekorten) van levensmiddelen in den lande te beschikken. Na zijn optreden werkte de Commissie niet veel vlotter, gedeeltelijk wegens gebrek aan ervaring van werken met groote commissies bij den Voorzitter, voornamelijk wegens de politiek door Schimm van der Loeff eigenmachtig gevoerd, of liever geïnspireerd door Kröller, die nu niet meer jegens de Commissie gebonden is. Buiten zijn mede-onderhandelaars om (een Comité van 5 onderhandelaars was uit de Commissie aangewezen: Snouck, Everwijn, Van Aalst, Fentener van Vlissingen en Schimm van der Loeff) deed hij den Duitschen gedelegeerden toezeggingen, welke, hoewel niet officieel bindend, de Commissie toch feitelijk gebonden zouden hebben, indien de Duitschers erop ingegaan waren. Ze betroffen den uitvoer van o.m. vee, kaas, suiker, in omstandigheden waarin wij aan dat alles te weinig hebben. Aan den drang der Duitschers, bij wie de honger erger is dan bij ons, en aan den druk van | |
[pagina 227]
| |
onze agrariërs, verlekkerd op de hooge exportprijzen, schijnt Crisiszaken niet te kunnen weerstaan. Nu leveren de Duitschers ons steenkolen zonder andere tegenprestatie dan een reusachtige prijsbetaling. Dit is althans een klein succes voor de Commissie, te verklaren door den geldnood der Duitschers. Het had grooter kunnen zijn, maar de beide voornaamste economische troeven, onze scheepsruimte op den Rijn en het zand en grint, zijn door de Regeering weggegeven. F. Smit en ikGa naar voetnoot1 treden als onderhandelaars over ijzer en staal op. Smit als opvolger van Van der Does de Bije en voorzitter der Rijkscommissie voor de Distributie van Staal en IJzer en ik als vertegenwoordiger van het reedersbelang. Ook onze besprekingen met de Duitsche gedelegeerden hebben geen resultaat gehad. Wij vragen scheepsbouwstaal en zijn bereid, daarvan de helft voor Duitsche schepen te gebruiken. De Duitschers wenschen ⅔ voor hun belangen aangewend te zien, den bouw voor Duitsche rekening door Holland te laten financieren en verlangen de overdracht onder Duitsche vlag van hier liggende tonnage waarin voornamelijk Duitsch kapitaal geïnteresseerd is, en den terugverkoop van 4 stoomschepen door de Holland-Amerika-lijn en de Koninklijke Hollandsche Lloyd van de Hamburg-Amerika-Lijn gekocht en nog in Duitschland liggende.Ga naar voetnoot2 Bovendien mag het derde deel van het staal dat niet voor Duitsche schepen gebruikt mag worden, alleen voor Nederlandsche booten - niet voor Scandinavische, die hier veel gebouwd worden - in aanmerking komen en zullen de aldus gebouwde schepen nog aan beperkende bepalingen betreffende het gebruik onderworpen zijn. Deze voorwaarden zijn volkomen onaannemelijk voor ons. De onderhandelingen waren ook weinig verkwikkelijk, omdat de Duitsche onderhandelaars eenige malen ontkenden belangrijke verklaringen afgelegd te hebben, omtrent welker aflegging geen twijfel kon bestaan.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 228]
| |
De voornaamste woordvoerder is WätjenGa naar voetnoot1, een op het oog zeer schappelijk man, die zich evenwel op deze wijze als leugenaar deed kennen. Of hij zoo uit natuurlijken aanleg handelde, of omdat zijn chefs te Berlijn zijn gedane verklaringen niet goedkeurden, kan ik niet beoordeelen. Het is nu eenmaal hoogst moeizaam en pijnlijk onderhandelen met Duitschers, dat heeft mij mijn ervaring bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Mij geleerd. Ook met de Geassocieerden is sedert de requisitie der schepen geen voortgang gemaakt.Ga naar voetnoot2 Onze Regeering nam in het oog van ieder een boudeerende houding aan - zelve noemde zij het wachten op voorstellen welke de Geassocieerden met betrekking tot de levering van voedingsmiddelen enz., credieten te doen hadden - en liet den allerbelangrijksten gezantschapspost te Washington onbezet, en verzuimde gebruik te maken van de geneigdheid welke in invloedrijke kringen in Amerika en Engeland, waar men den ons aangedanen smaad met een gevoel van zelfverwijt begreep, om het onrecht zoo veel mogelijk te verzachten. (Hoe jammer dat Philips ziek is geworden. Hij was voor den post geknipt.) Ook Snouck deed niets om aan dien toestand een einde te maken, gedeeltelijk ook wel omdat hij slecht met Sir Francis Oppenheimer opschiet. Deze zette intusschen zijn gewone politiek van speldeprikken voort, waarvoor hem prachtige gelegenheid door den willekeurig aangelegden Schimm van der Loeff verschaft werd. Eindelijk op 3 Augustus heb ik in onze CommissieGa naar voetnoot3 | |
[pagina 229]
| |
gemoveerd, dat men de onderhandelingen met de Geassocieerden trachtte te heropenen. Na eenig heen en weer gepraat is dit geschied en stelde Snouck een zeer heldere nota op, waarin hij den Geassocieerden Regeeringen o.m. duidelijk maakt, waarom en wat wij naar Duitschland moeten uitvoeren.Ga naar voetnoot1 Hierna werd afgesproken dat, het terrein voor de heropening der onderhandelingen geëffend zijnde, de totstandkoming van het nieuwe kabinet zou afgewacht worden. In de eerste plaats zou dan de plaats waar de onderhandelingen gevoerd worden, vastgesteld worden. Wij hebben het liefst Den Haag, omdat wij daar dan tevens met de Duitschers kunnen onderhandelen - bij de Engelschen heerscht daaromtrent verdeeldheid, enkelen willen Londen, anderen vinden Den Haag goed en de Amerikanen willen Londen of Washington. Snouck gevoelt veel voor Londen, omdat men daar door particuliere besprekingen met de ‘leading men’ allicht meer bereikt. | |
30 September 1918.Intusschen hadden begin Juli de verkiezingen van de Tweede Kamer plaats, op het in theorie zoo juiste beginsel van evenredige vertegenwoordiging, waarvan de eerste toepassing ons echter een Kamer van nog minder allooi dan de vorige bezorgd heeft.Ga naar voetnoot2 Misschien is dit wel de wijze waarop ons volk trouw weerspiegeld wordt. Het eerste gevolg was een maandenlang gemodder om een Ministerie bij elkaar te krijgen, wat ten slotte eindelijk aan de Koningin, die de zaak zelve in de hand nam, gelukt is.Ga naar voetnoot3 Dit althans wordt vrij algemeen gezegd. | |
[pagina 230]
| |
De keuze had slechter kunnen zijn. Karnebeek lijkt mij bij de sterksten van het troepje. Ik kende de Ministers geen van allen, behalve Van IJsselstein, dien ik enkele malen in de ongelukkige Kolenreserve-MaatschappijGa naar voetnoot1 ontmoet heb. Begin Juli, dadelijk na den uitslag der verkiezingen, bezocht ik Van LeeuwenGa naar voetnoot2, die op Leyduin bij mij in de buurt was en in die dagen door de Koningin geconsulteerd werd, om hem te wijzen op de noodzakelijkheid van een samenwerkend ministerie en een vaste leiding bij Buitenlandsche Zaken. Wat voor invloed dit onderhoud gehad heeft, weet ik niet, aangezien de goede man bij zulke gelegenheden voornamelijk zich zelve op den voorgrond brengt, maar daar zijn zucht tot imponeeren hem niet verhindert helder te zien, kunnen mijn inlichtingen wel eenig nut gehad hebben. Als zijn meening gaf hij te kennen, dat er een zakenkabinet van rechts met enkele vrij-liberalen moest komen. Ik betreur, dat de uitslag der verkiezingen geen radicaal socialistisch ministerie mogelijk maakt, dat ik als veiligheidsklep tegen het ons wachtend bolsjewisme zou beschouwen. Een conservatief ministerie zou thans prikkelend op de gespannen volksstemming werken. | |
13 September 1918.Op Buitenlandsche Zaken door Van Aalst aangeklampt, die vreest, dat de onderhandelingen met de Geassocieerden niet in Den Haag zullen plaats hebben, doch in Londen, en mij ervan verdenkt, dat ik in de laatste richting stuur. Zijn voorgewende motieven zijn de vrees dat de Duitschers het ons kwalijk zullen nemen (ook omdat zij bang zijn, dat wij te Londen omtrent den uitvoer van onze koloniën ver- | |
[pagina 231]
| |
plichtingen, zich uitstrekkende na den oorlog, zullen aangaan, terwijl Nederlandsch-Indië het overzeesch eenig territoir zal zijn waarin zij zullen kunnen werken) en dat de samenstelling der missie naar Londen lastig is. Zijn werkelijk motief is de vrees, dat hij er niet bij zal zijn, want naar Londen gaat hij niet, deels met het oog op den precairen toestand van zijn vrouwGa naar voetnoot1, deels omdat hij niet over zee durft. Ik ben het met hem eens. Later spraken we er tezamen met Snouck over, die 't ook eens is, doch vindt, dat, indien de Engelschen op Londen staan, wij niet al te zeer aan Den Haag moeten vasthouden. Van Aalst heeft een brief van Leverton Harris (Foreign Office), die bereid is over te komen, maar schrijft, dat er reeds ‘besloten’ is, dat te Londen onderhandeld zal worden. Snouck denkt dat daar de Amerikanen achter zitten, die geen gevolmachtigde naar Holland zullen willen zenden. Snouck heeft mij vroeger reeds gezegd te gelooven, dat wij te Londen meer gedaan zullen krijgen dan in Den Haag. Afgesproken werd, dat Snouck Van Karnebeek in onzen zin zal adviseeren. Tusschen de bedrijven vergadering met Snouck, Van Aalst, Van VlissingenGa naar voetnoot2, Everwijn en SmitGa naar voetnoot3 over den eisch der Duitschers vóór 1 October te beslissen of wij de bestelbrieven voor 25.000 ton scheepsbouwstaal zullen gebruiken voor den scheepsbouw of voor andere doeleinden (over scheepsbouwstaal zijn de onderhandelingen vastgeloopen). Besloten den datum van 31 December voor te stellen en hun voorts duidelijk te maken, dat zij verplicht zijn staal (anders dan voor scheepsbouw) te leveren en wij niet verplicht crediet te geven en de staking van levering, waarmede zij dreigen indien wij niet vóór 15 September verklaren crediet te zullen geven op de door hen verlangde voorwaarden, contractbreuk zou zijn. Karnebeek moet overigens voornemens zijn, den Duitschen gezant te zeggen, dat hij op 15 September geen antwoord kan geven, zoo kort in functie en niet voldoende op de hoogte zijnde. In den vroegen morgen op Binnenlandsche Zaken Mr. Duparc over het geval Aarts (Academie) gesproken. Hij vraagt zijnerzijds mijn steun ter verbetering zijner financieele positie, die werkelijk zeer | |
[pagina 232]
| |
slecht is. Gezien zijn uitmuntende eigenschappen verklaar ik mij daartoe bereid. Namiddag op kantoor van Hudig & Den TexGa naar voetnoot1 vernomen, dat Pleyte daar ministerieel afscheidsbezoek heeft gebracht en zich bij die gelegenheid liet ontvallen, dat hij aan zijn opvolgerGa naar voetnoot2 zijn St. Martin plannen ten zeerste heeft aanbevolen. Die plannen bestaan in het aanbrengen van groote haveninrichtingen op dat eiland ten behoeve van de Duitsche scheepvaart, die, nu St. Thomas in Amerikaansche handen is overgegaan, na den oorlog een steunpunt in West-Indië zal behoeven. Toen Pleyte mij daarover voor het eerst sprak, ongeveer 16 maanden geleden, heette het, dat de bevordering van de Nederlandsche scheepvaart het doel was, waarop ik hem erop wees, dat die er volstrekt niet mede gebaat zou zijn, omdat die haar natuurlijke steunpunten in Curaçao en Trinidad vond en dat deze plannen aanstoot in Amerika en Engeland zouden geven, omdat alléén de Duitschers ervan zouden profiteeren. Spoedig daarop konden we ook vaststellen, dat Koloniën over deze zaak ruggespraak met de Duitschers hield - buiten Buitenlandsche Zaken om. Wij stelden er toen Van Aalst en deze Colijn van in kennis, die Loudon waarschuwde. Klaarblijkelijk heeft deze niets gedaan of vermogen te doen en nu kwam Pleyte, pauvre sire, heel onschuldig vertellen, dat het plannetje voor de Duitschers op touw gezet werd en dat Koloniën o.a. maatregelen voorbereidde, om een groot telefunken-station op St. Martin op te richten. Aan Koloniën is men nu eenmaal zeer Duitschgezind en zeer kortzichtig. | |
14 September 1918.Nota van Snouck over de door ons gewenschte scheepvaartregeling met de Geassocieerden bestudeerd en daarop wijziging voorgesteld.Ga naar voetnoot3 's Middags Valstar gesproken, die zegt van De Waal begrepen te hebben dat Van Karnebeek de Commissie van Advies voor Economische Regelingen met het Buitenland naar huis zal sturen en den indruk gekregen te hebben, dat de oude Heer De Waal zelf ook pensioen krijgt. Deze is anders nog de slechtste niet, maar indien Karnebeek werkelijk reorganiseeren wil, moet hij wegens zijn leeftijd | |
[pagina 233]
| |
wel weg. In de eerste plaats moet echter de levenslange luie Hannema de laan uit. Valstar heeft ook een lang onderhoud met IJsselsteinGa naar voetnoot1 gehad, die vol ijver maar zonder kennis van zaken is. Hij wil de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij steunen, de conflicten tusschen crisiszaken en haar - onder Kröller en Schimm van der Loeff aan de orde van de dag - vermijden, Schimm bij zich aan het Bezuidenhout nemen en hem ontslaan, indien hij niet met hem kan samenwerken, geregeld confereeren met Karnebeek, de Nederlandsche vloot laten uitvaren enz. enz. Hij liet zich zeer anti-Duitsch uit. In elk geval schijnt dit Ministerie niet in de fout van het vorige te willen vervallen en éénheid van politiek onder de departementen van bestuur te willen nastreven. | |
15 September 1918.Te Wassenaar in zijn woning den nog niet opgetreden Minister van Onderwijs, De Visser, opgezocht. Een gewiekst heer. Ik bepleitte de instelling van een directoraat-generaal voor de Afdeeling ‘Kunsten en Wetenschappen’ aan zijn nieuw departement, waarvoor het oogenblik gunstig is en waarmede de verdienstelijkeGa naar voetnoot2 Duparc tevens gebaat zou zijn. Gunstige overweging toegezegd. Ik zoek voor dit plan, dat weliswaar van Duparc uitgaat, maar geheel samenvalt met stappen, indertijd door VoûteGa naar voetnoot3 gedaan om Duparc administrateur te maken, hetgeen evenwel een onbeteekenende verbetering in zijn positie zou brengen, steun bij ‘Rembrandt’ (Voûte), Hendrik de Keyser (Jan Veth) en de Kon. Academie van Wetenschappen. | |
[pagina 234]
| |
17 September 1918.Bezoek van Prof. der Kinderen, die o.a. mededeelt, dat Pit - thans inspecteur der Museumscholen enz. - hem voorstelde de Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzers en de School voor Kunstnijverheid op te heffen en in de Academie te laten opgaan. De opheffing beantwoordt geheel aan Der Kinderen's inzicht, o.a. in het verslag der Commissie ad hoc aan den Minister van Binnenlandsche Zaken uitgebracht, doch de samensmelting brengt groote personeelsmoeilijkheden mede. Ik ben ervoor, de toegestoken hand niet af te wijzen. Voorts helt hij over tot Van Konijnenburg als opvolger van Dake in het teekenen met H. Meijer en Gestel voor de avondlessen - de laatsten als lectoren of assistenten (docenten zou een mooiere naam voor 'n Academie zijn). Verder voor de perspectiefleer en een vierde leeraar voor de anatomie. Konijnenburg heb ik onlangs bezocht - sommigen zeggen dat hij een kwast is - niet onmogelijk - zijn kunst is mathematisch en technisch merkwaardig. Hij is in elk geval een figuur. Der Kinderen zegt, dat Jan Veth Witsen tot opvolger van Dake benoemd wil zien. Hij noch ik zijn daarvoor, alleen wegens zijn physieke gebreken - doof - eenigszins sloom en al 57 jaar oud. Anders was hij de man. Namiddag zitting Commissie van Advies aan Buitenlandsche Zaken over een ridicuul Oostenrijksch voorstel van leveringen van petroleum, smeerolie, hout enz. tot woekerprijzen en eisch tot credietverleening tot een veel te hoog bedrag. Wegens ontbreken van praeadvies veel te lange discussie, waarin de Nederlandsche Handel-Maatschappij, die dit voorstel aanbeveelt, er slecht af komt. Van Karnebeek had laten zeggen, dat hij de Commissie gaarne had begroet op haar eerste vergadering na zijn optreden, doch dat de opening der Tweede Kamer hem daarin verhinderde. Hieruit leid ik af, dat wij althans niet dadelijk naar huis gestuurd worden. | |
18 September 1918.Academie-vergadering. Der Kinderen komt nu met H. Meijer als voornaamste opvolger van Dake aan, vindt van Konijnenburg eenigszins poseur. Besloten eerst het werk van Henk Meijer, een onbeschreven blad voor de Commissie, te beoordeelen en dan verder te zien. Westendorp noemt Monnickendam, Kranenburg, Jurres, de eerste meer figuur, maar misschien minder teekenaar dan de laatste. | |
[pagina 235]
| |
20 September 1918.Bezoek bij Edwards, Amerikaanschen handelsattaché, voor scheepsbouwmateriaal van Amerika. Beweerde, dat het de wensch der Amerikaansche regeering was, dat de onderhandelingen over een economische overeenkomst te Washington plaats zullen vinden. Hoopte dat weldra een uitstekend gezantschap, politiek en commercieel, daarheen gezonden zou worden. In den namiddag bespreking aan Buitenlandsche Zaken over een memorandum aan de Geassocieerden in zake scheepvaart.Ga naar voetnoot1 Wij verlangen vrijlating van en de beschikking over ettelijke in geassocieerde havens liggende, niet gerequireerde schepen. Memorandum vastgesteld. Met Snouck de hoogst noodige uitzending van een gezant en een prima commercieele deputatie naar Amerika besproken. Ik heb dit in April of Mei reeds met Loudon behandeld en hem toen als wenschelijken gezant Van de Sande Bakhuyzen genoemd. Hij wilde den post voorloopig openlaten, want De BeaufortGa naar voetnoot2 deed het goed. Dit openlaten heeft in Amerika kwaad bloed gezet en er zeker toe bijgedragen, dat men daar geen pleister op de wonde gelegd heeft, toegebracht door de voor ons zoo diep vernederende requisitie onzer schepen. Bovendien is De Beaufort maar secretaris van de Legatie en kan niet al het werk alleen af en mist de commercieele kennis van zaken, thans noodig. Snouck zegt, dat de nieuwe Regeering de zaak reeds ter hand genomen heeft en in de goede richting wil sturen. Door CremerGa naar voetnoot3, die over hetzelfde onderwerp bij Karnebeek geweest is, weten wij echter dat het vertrek van Garrett, den Amerikaanschen gezant in Den Haag - een contra-zet tegen het niet bezetten van den post te Washington - de zaak compliceert. | |
[pagina 236]
| |
4 uur. Deelt mij mede, dat Der Kinderen, met wien Woensdagavond na lange overweging afgesproken is, dat Henk Meyer op de vacature Dake opmerkzaam gemaakt zal worden en de Commissie van Toezicht, voor wie Meyer een onbeschreven blad is, Maandag (23/9) in de gelegenheid gesteld zal worden eenige teekeningen en een schilderij van hem te bezichtigen, op zijn denkbeeld teruggekomen is en nu Konijnenburg als opvolger van Dake voor de daguren (in plaats van Meyer) wenscht en deze voor het antiekteekenen in de avonduren en Monnickendam voor het naakt in de avonduren. Op Dinsdag vóór de vergadering had hij mij Konijnenburg voorgesteld, waarin ik eenigszins lauw medegegaan was, omdat ik in deze een zekere ‘pose’ veronderstel. Woensdag ter vergadering wilde hij hem niet meer, omdat hij zijn kunst - hoewel gebaseerd op de antieken - wat gewild vindt. Hij stond toen Meyer voor. Westendorp noemde Monnickendam, die veel vriendinnen onder de schilderessen schijnt te hebben, maar Der Kinderen vond deze te weinig lijnteekenaar en ook lastig als mensch. Besloten werd Meyer eerst nader te beschouwen en de leeraren voor de avonduren en die in het perspectief en de anatomie verder te bespreken, wanneer eenmaal vaststaat wie de voornaamste rol, het antiekteekenen in de daguren, krijgt. Ik vind dit besluitelooze van Der Kinderen vervelend en geef aan v.d. Pluym de boodschap mede, dat ik de afspraak omtrent Meyer gehouden wil zien. Het is ook niet goed zulke boodschappen door een anderen, nog wel pasbenoemden professor te laten doen. Ik vrees, dat de heele kunstwereld met onze deliberaties bekend raakt. | |
23 September 1918.'s Morgens bespreking - in tegenwoordigheid van Kranenburg - met Prof. Aarts, over wiens gedragingen Der Kinderen klaagt. Ik geloof, dat hij (Aarts) teekenen van vervolgingswaanzin toont. In den namiddag aan Buitenlandsche Zaken conferentie met de Ministers Van Karnebeek en Van IJsselstein over de te hervatten onderhandelingen met de Duitschers en de Geassocieerden. Ik weet niet wat Van Karnebeek als diplomaat zal opleveren, maar wat een vooruitgang vergeleken met Loudon wat verstand betreft. Hij had zich reeds vrij aardig op de hoogte gesteld van de ingewikkelde verhoudingen tot beide partijen op economisch gebied en zijn vragen aan ons (mede aanwezig waren Snouck, Van Aalst, Van Vlissingen, Everwijn, Schimm van der Loeff en als secretaris des Ministers | |
[pagina 237]
| |
Kan - als secretaris van onzeGa naar voetnoot1 Commissie Crommelin) gaven blijk van groote helderheid. De samenwerking tusschen de Ministers is - althans vooralsnog - een veel betere dan onder het vorig Kabinet: het feit, dat Van IJsselstein tegenwoordig was, is een blijk ervan. Ten aanzien van de onderhandelingen met de Geassocieerden wacht de Regeering op antwoord van die zijde op het dezerzijdsche voorstel in Den Haag te onderhandelen. Snouck schijnt wel naar Londen over te hellen. Aan de Duitschers zal bericht worden, dat men de onderhandelingen met hen wil gaan hervatten. IJsselstein wil zoo wat geen bodemproducten eruit laten. Het artikel dat wij het meest noodig hebben, is zout en hetgeen Duitschland - behalve voedingstoffen - behoeft, is crediet. Karnebeek acht het Geleitschein-Abkommen met Duitschland zóó onereus, dat hij het niet dan in den uitersten nood wil ratificeeren. Snouck raadt aan dit voornemen niet te laten blijken, anders worden de Geleitscheine dadelijk gestopt en staat de vaart op Scandinavië stil. Dan sluiten wij de haven van Delfzijl, zegt Karnebeek, waarlangs de Duitschers met hun eigen schepen hout voor ons land aanvoeren. Op dit oogenblik worden reeds door de Duitschers geen Geleitscheine afgegeven, omdat wij ons niet aan hun verlangen, schepen welke vanaf 1 Jan. 1916 met Duitsch staal gebouwd zijn, niet op Duitschland vijandelijke landen te laten varen - ook al is het maar om voor onze behoeften goederen aan te voeren - willen onderwerpen, een eisch waartoe zij niet gerechtigd zijn. Wat de scheepvaartregeling met de Geassocieerden aangaat, Karnebeek wil - overeenkomstig mijn advies - eerst trachten de beschikking te erlangen over de z.g. half vrije schepen. Een Engelsch memorandum daarover heb ik dezer dagen met Snouck opgesteld. Met die schepen, plus de overgenomen 6 Duitsche schepen, in Indië liggendGa naar voetnoot2 en de terugkomende convooischepen, moeten wij de aanvoeren naar hier beginnen te bewerkstelligen. Daartegenover moeten wij van de Duitschers de beschikking over onze hier liggende vloot bekomen, m.a.w. de Geleitschein-overeenkomst mag niet door ons geratificeerd worden. Met Van Aalst van Den Haag naar Haarlem rijdende, verneem ik van hem, dat de Koningin - in haar Oranjetrots gekrenkt door den schepenroof - geen benoeming van een gezant te Washington wenscht en ook de vermindering van het gemobiliseerde leger verhindert. Gevaarlijk, deze persoonlijke politiek. | |
[pagina 238]
| |
25 September 1918.Brieven van Der Kinderen over de samensmelting der Museumscholen met de Academie, in lijnrechten strijd met hetgeen hij een week geleden wilde of liever niet wilde. Wil onmiddellijk besluit der Commissie van Toezicht, wat ik overhaasting van zoo'n belangrijke materie acht. Tegelberg vertelt mij 's avonds (afscheidsdiner voor zijn vertrek naar Indië), dat Treub hem ook gezegd heeft, dat de Koningin de gezantsbenoeming verhindert. Het onzalige convooi-plan ging van haar uit en zij steunde daarin Rambonnet.Ga naar voetnoot1 Het nieuwe Ministerie is haar werk. Dit alles is bedenkelijk. Vóór eenige dagen maakte de Curaçaosche Handel-MaatschappijGa naar voetnoot2 (Peereboom en Jansen) melding van een wensch van de Bataafsche Petroleum Maatschappij (Colijn), dat de Curaçaosche Handel-Maatschappij het droogdokbedrijf op Curaçao ter hand zou nemen, hetwelk de Bataafsche voor haar taak en lichtervloot aldaar noodig heeft, doch liever niet zelve onderneemt, omdat zij dergelijke nevenbedrijven liever aan anderen overlaat. Wel wil zij erin deelnemen. Moet onderzocht worden, vrees dat het geen winstgevende zaak zou zijn. Curaçao zal niet veel verkeer trekken. De groote haven in die buurt zal Colon worden.Ga naar voetnoot3 | |
26 September 1918.Van Karnebeek gesproken, die mij uitnoodigt zitting te nemen in een Commissie van Bijstand, waarvan Colijn, Kröller, Van Aalst, Waller en Loder de overige leden zullen zijn, toegevoegd aan Snouck, die belast zal worden met de geheele buitenlandsche economische politiek met een afzonderlijk bureau, onder verantwoordelijkheid van den Minister van Buitenlandsche Zaken.Ga naar voetnoot4 Dit ter verkrijging van | |
[pagina 239]
| |
eenheid. De bestaande Commissie van Advies zal opgeheven worden, de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij blijft consignatielichaam voor overzee-aanvoeren, maar de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij moet slechts als financieel lichaam voortbestaan, dus ontheven worden van onderhandelingen met het buitenland. De nieuwe Commissie van Bijstand zal ook de economische voorlichting van het buitenland, aanstelling van handelsattaché's enz. onder zich krijgen. Ik nam de uitnoodiging aan, ofschoon het mij spijt, dat er geen middel is in een dergelijk lichaam een man die het vertrouwen des volks geniet, zooals Wibaut, te halen. Ik zei dit ook aan Karnebeek, die vooral waarde hecht aan een kleine commissie van bevoegde personen en meende dat Wibaut niet gevraagd zou kunnen worden zonder andere politici uit te noodigen. Ik zou Wibaut niet willen hebben als socialist, maar als wethouder van de voedselvoorziening van Amsterdam, maar erken het belang van een kleine commissie voor practischen arbeid. Ik vind dan Loder ook vrij overbodig, een man die geheel buiten de moeilijkheden der laatste jaren gestaan heeft en bijna 70 jaar zal zijn. Een fout is, dat Van VlissingenGa naar voetnoot1 er niet in opgenomen wordt, zeker wel het knapste lid van onze tegenwoordige Commissie van Advies, een goed kenner van Duitschland en sterk in het debat. In den namiddag conferentie met de onderhandelaars met Duitschland om af te spreken welk standpunt aangenomen zal worden. | |
30 September 1918.De zekerheid van een slechten oogst in het land, dank zij het ongunstige September-weer en de totaal veranderde militaire situatie, welke het voor Duitschland moeilijk maakt ons te terroriseeren, doen mij inzien, dat het oogenblik is gekomen onze schepen uit te zenden - of althans de stappen daartoe te ondernemen, onverschillig of zij Duitsche Geleitscheine hebben, m.a.w. de Regeering mag het | |
[pagina 240]
| |
Geleitschein-Abkommen met zijn bezwarende en vernederende voorwaarden niet ratificeeren. Zij moet de zekerheid van de Geassocieerden verlangen, dat onze schepen lading en/of kolen zullen bekomen en van Duitschland, dat zij gerespecteerd zullen worden. De tijd voor een krachtige houding is gekomen. | |
3 October 1918.Maandagavond 30 September academie-vergadering. Besloten wordt Van Konijnenburg voor de opvolging Dake als gewoon hoogleeraar te polsen, indien nadere informaties naar zijn moraliteit (omgang met de clique Boutens) niet ongunstig uitvallen. Indien hij aanneemt, staan Monnickendam en Meyer voor de avonduren op het program, resp. voor naakt en antiek teekenen. Weigert hij, dan zou Der Kinderen Leo Gestel willen polsen, dien wij nog te veel zoeker en al te onacademisch achten, bovendien nerveus. De Commissie voelt meer voor Monnickendam. Dit punt wordt aangehouden. Der Kinderen leest een lange nota over de door hem dadelijk gewenschte samensmelting der museumscholen met de Academie voor. Ik raad kalm overleg met Pit aan, die zelf geenszins haastig gestemd is. Aldus besloten, doch ik vrees nog moeilijkheden, want Der Kinderen drijft naar een snelle oplossing, welke ik overhaast zou vinden, en Pit, met wien Der Kinderen het toch al slecht kan vinden, zal tegenwerken. Ik hoorde dezer dagen van Op ten Noort, die een briefje van Colijn had, dat deze als vredesapostel voor de Centralen naar Londen is. Het zijn groote dagen welke wij beleven. Bulgarije capituleert en keert zich vermoedelijk tegen zijn vroegere bondgenooten. Turkije zal den oorlog niet kunnen voortzetten, Oostenrijk is op en de Duitsche tegenstand zal vermoedelijk als een kaartenhuis instorten, tenzij er een werkelijk parlementaire regeering komt en de Geassocieerden nog te veeleischend zijn. Dinsdag Snouck gesproken. Van Vlissingen komt niet in den Raad van Bijstand.Ga naar voetnoot1 Karnebeek wil het ledental niet uitbreiden en vindt het een bezwaar dat Van Vlissingen op de Engelsche zwarte lijst staat. Jammer, hij zou een goed tegenwicht tegen Kröller gevormd hebben, dien ik voor een minder goed Nederlander aanzie. Ik dring voorts op krachtige houding, wat betreft het uitvaren der schepen, aan. Snouck zegt, dat Karnebeek dit van plan is. | |
[pagina 241]
| |
's Morgens heeft de 1ste bespreking met de Duitschers plaats gehad, voornamelijk over scheepsbouwstaal. Zij lieten hun eisch van terugverkoop der Nederlandsche schepen in Duitschland (van de Hamburg-Amerika Lijn gekocht) en financiering der hier voor Duitsche rekening te bouwen schepen vallen, willen echter niet van de verhouding van 1:2 af (1 kg staal voor Nederlandsche rekening te gebruiken tegen 2 voor Duitsche). Aangaande onze eisch, de geclausuleerde schepen ook Geleitscheine te verschaffen en de vaart der hier liggende vloot op Amerika mogelijk te maken, wanneer wij met de Geassocieerden een general agreement zullen hebben gesloten krachtens hetwelk ons noodzakelijke levensmiddelen en grondstoffen voor de industrie ter beschikking worden gesteld, zwegen zij. Dit zal met het Marineamt moeten worden uitgemaakt - het raakt de hooge Duitsche politiek. Allicht zal een parlementaire regeering tegenover de neutralen schappelijker zijn. Onze voornaamste troef is geld - dus verleenen of verlengen van crediet. De geldnood is in Duitschland zeer groot.Ga naar voetnoot1 Van Engeland is thans bericht ingekomen, dat men te Londen onderhandelen wilGa naar voetnoot2, maar Amerika dringt op Washington aan. Geen overeenstemming dus. De Engelschen hebben steeds frictie met deze hun bondgenooten. Snouck heeft bericht, dat Leverton Harris (van het Foreign Office) bereid was hier met volmacht te komen, doch dat Lord Robert Cecil onderhandelingen te Den Haag niet wilde, alleen omdat hij de persoonlijke politiek van ‘Young Edwards’, den Amerikaanschen handelsattaché, vreest. Nog geen gezant voor Washington. Er moet echter druk aan gewerkt worden. Men heeft de persoon nog niet. Geen der diplomaten komt gelukkig in aanmerking. De weinige goeden, zooals Vredenburch en Beelaerts, gaan voor pro-Duitsch door. | |
[pagina 242]
| |
4 October 1918.Gisteren onderhoud met Vissering naar aanleiding van de publicatie der hervorming aan Buitenlandsche Zaken.Ga naar voetnoot1 Hij verzocht mij ertoe mede te werken, dat onderhandelingen over credietverleeningen aan het buitenland niet buiten de Nederlandsche Bank omgaan. Hij vreest anders, dat Van Aalst zulke credieten op eigen houtje bekonkelt en de bank voor ‘faits accomplis’ stelt, zooals vroeger gebeurd is. Ik vind zijn verlangen billijk en zeg hem steun toe. Hedenmorgen besprekingen met S.P. van Eeghen en Van Loon over uitgifte 5 millioen aandeelen Nationaal Bezit Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij; wordt nog korten tijd uitgesteld. Van Aalst is ertegen, hooren wij, volgens Ter Meulen. | |
5 October 1918.Installatie van den Raad van Bijstand door Minister van Buitenlandsche Zaken, met zakelijke rede waarin hij o.a. zegt, dat hij de buitenlandsche bemoeiïngen van de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij onder Buitenlandsche Zaken wil brengen. Na afloop der vergadering deelt Snouck mij mede, dat de Minister mij wil uitnoodigen met Colijn en Lovink de economische onderhandelingen te Londen te voeren. Ik maak aanstonds reserves, deze beide mannen weten niets van de voorgeschiedenis der onderhandelingen en ik heb geen lust als derde de verantwoordelijkheid in die omstandigheden te dragen. Bovendien wensch ik op gelijken voet met Colijn te staan - ik heb al reden te veronderstellen, dat men hem 1sten onderhandelaar zal willen maken. Hij is immers de Deus ex MachinaGa naar voetnoot2 van deze Regeering. Snouck zegt, dat aan dit mijn verlangen wel voldaan zal worden. Hij zegt mij, dat Valstar uitgenoodigd zal worden voor de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij mede te gaan.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 243]
| |
6 October 1918.In den namiddag onderhoud met Van Aalst over de emissie van 5 millioen gulden Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-MaatschappijGa naar voetnoot1, waar hij zich tegen verklaard had. Zooals gewoonlijk blijkt het voornamelijk gevoeligheid te zijn over het feit, dat hij niet in de eerste plaats over dit plan gekend is geworden. Ik legde hem den loop der zaken uit en hij is spoedig gewonnen, wenscht slechts een lagen koers van uitgifte met het oog op onze zeer conservatieve dividendpolitiek. Ik ben het daarin geheel met hem eens, doch bind mij niet tot een bepaald cijfer. Hij noemt 200%. Spreken verder over de vergadering van gisteren. Hij blijkt zeer ontstemd te zijn over de voortaan aan de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij toegedachte positie en vindt, dat er iemand voor de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij naar Londen moet gaan, mede met de onderhandelaars. Zegt, dat Valstar zal weigeren te gaan, indien hij niet tot gevolmachtigd onderhandelaar benoemd wordt. | |
Maandag, 7 October 1918.Commissarisvergadering bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij. Uitgifte goedgekeurd. Daarna bespreking met Van Aalst en Ter Meulen en Van Eeghen, waarin voorloopig de koers van 200% overeengekomen wordt. Dit is laag, maar wij hebben het geld thans feitelijk niet noodig, doch wenschen het binnen te halen, met het oog op den naderenden vrede, waarna geld zeer duur zal worden en wij het voor uitbreiding onzer vloot noodig zullen hebben. In den namiddag inaugurale rede van Prof. W. van der Pluym; goed.Ga naar voetnoot2 Na afloop korte bijeenkomst van de Commissie van Toezicht, waarin Der Kinderen mededeelt, dat Van Konijnenburg niet voor het hoogleeraarschap in aanmerking wenscht te komen. Besloten wordt, Albert Roelofs uit te noodigen, een talentvol teekenaar en schilder, ofschoon eenigszins modieus. | |
[pagina 244]
| |
Dinsdag, 8 October 1918.'s Morgens 9.30 bespreking van Den Tex, Van Hasselt en mijn persoon onzerzijds met de Holland-Amerika-Lijn, vertegenwoordigd door Reuchlin, Wierdsma en Piek, ter vermijding van toekomstige botsing, welke dreigde naar aanleiding van hun voornemen zich ook in de vaart op de Westkust van Zuid-Amerika te begeven, waarover reeds vroeger correspondentie tusschen Wierdsma en mij, in 1912 reeds tusschen Op ten Noort en den vader van Wierdsma heeft plaatsgevonden. Wij stellen voor, afbakening van terrein. Zij Noord-Amerika en Mexico-Cuba, wij overig West-Indië en de Westkust van Zuid-Amerika, overeenkomst betreffende het vervoer van den Isthmus van Panama, waar onze lijnen samen zullen treffen, indien zij hun vaart op San Francisco verwezenlijken. Zij verlangen een deel van de vaart op de Westkust, waar zij in combinatie met Wm. H. Müller & Co. plannen voor ertsvervoer hebben. (Hierbij is de GutehoffnungshütteGa naar voetnoot1 betrokken, doch wij weten, dat de concessies voor de ertsontginningen niet aan Wm. H. Müller & Co. verstrekt zijn.) Wij verklaren dat, indien zij daarop staan, wij het recht eischen op een deel van Noord-Amerika te varen. Overeengekomen wordt, dat zij ons voorstel zullen overleggen en wij na de Londensche reis (Wierdsma en Piek moeten ook naar Londen voor de door de Engelsche regeering te betalen schadevergoeding voor de ‘Statendam’) weer bijeen zullen komen. Aan Snouck heb ik gisteren den raad gegeven, Valstar duidelijk als gevolmachtigd onderhandelaar uit te noodigen. Hem heden sprekende, zegt hij dat hij dien raad aan den Minister heeft doorgegeven, die Valstar hedenmorgen zal ontvangen. Den geheelen dag zitting van den Raad van Bijstand over de a.s. onderhandelingen met de Geassocieerden. Van Vlissingen blijkt - tot mijn groote vreugde - ook tot lid benoemd te zijn en wel op krachtig aandringen van Waller, die er een Kabinetskwestie van maakte. Het blijkt, dat de Engelschen en de Amerikanen het over de plaats der onderhandelingen nog niet eens zijn. De laatsten vragen Washington. De Franschen trachten te bemiddelen. Voorts wordt de voorgestelde benoeming van Lovink afgekeurd, omdat hij eerst eenige weken uit Indië terug is en de zaken niet kent. Ik verklaar dat, indien | |
[pagina 245]
| |
deze wel meegaat, ik Valstar als gevolmachtigd onderhandelaar mede wil hebben. Snouck, Van Aalst en ik gaan dit met den Minister bespreken, die Lovink wel wil laten vallen en zegt, dat Valstar de positie van afgevaardigde zonder volmacht geaccepteerd heeft. Colijn, Snouck en ik zouden dus volmacht bekomen. Van Aalst bespreekt op zenuwachtige, weinig zakelijke manier de positie van de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij, maar komt daarmede niet verder. In den namiddag na de hervatting der zitting zegt Van Aalst van Valstar vernomen te hebben, dat hij aan den Minister verklaard heeft zonder volmacht niet te kunnen gaan. Dit wordt mij later door Valstar bevestigd, die eraan toevoegt, dat Colijn zal onderhandelen en de heeren Lovink en Heldring hem toegevoegd zullen worden. Karnebeek heeft dus gelogen. Valstar is woedend en ik besluit morgen Karnebeek te gaan spreken. | |
Woensdag, 9 October 1918.Onderhoud met Karnebeek. Verklaar te moeten staan op gelijkheid van de onderhandelaars, omdat ik geen heil zie in een eenigszins ondergeschikte positie voor mij, waaraan ik sedert jaren niet gewend ben. Voorts verklaar ik Valstar wegens zijn kennis van zaken als onontbeerlijk en mijzelf niet bereid te gaan, indien hij niet medegaat. Colijn mag voor mijn part Voorzitter der Commissie worden. Karnebeek geeft het eerste punt toe en zal over de volmacht aan Valstar nadenken. Hij beweert, dat men te Londen een kleine commissie wil hebben. Daarna bespreking met Huizinga (van de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij) over de visscherij, waarbij Schimm van der Loeff en Everwijn tegenwoordig, en daarna met Smit over scheepsbouwstaal. | |
Donderdag, 10 October 1918.In het Handelsblad van gisteren bericht, dat Colijn te Londen zal onderhandelen met Heldring en Lovink. Een voorbarig en onjuist bericht. Alfred Boissevain zegt mij, dat hij het niet direct van Buitenlandsche Zaken heeft. Ik schrijf nu aan Karnebeek, dat ik niet voor de reis naar Londen beschikbaar ben, indien ik niet schriftelijk op gelijken voet als Colijn, dien ik overigens gaarne als Voorzitter der delegatie zal zien optreden, benoemd word en indien Valstar geen volmacht krijgt. | |
[pagina 246]
| |
In de Academie in den namiddag intree-rede van Jan VethGa naar voetnoot1, meer ethnografisch dan aesthetisch, over den oorsprong van het portret. Der Kinderen deelt aan Commissie van Toezicht mede, dat Albert Roelofs niet voor de vacature-Dake in aanmerking wil komen - heeft een te ruim inkomen door lesgeven aan diplomaten en Haagsche freules zonder talent. Hij wil nu Leo Gestel spreken, hetgeen Commissie van Toezicht goed vindt, mits hij zich niet aan hem bindt. Wij erkennen zijn gaven, maar hij is wellicht nog te zeer zoeker en misschien ook te nerveus voor klasse-onderwijs. | |
Vrijdag, 11 October 1918Aan Buitenlandsche Zaken bespreking met de Duitsche onderhandelaars over een nieuwe economische overeenkomst. De heeren zijn vrij mak, ofschoon ze wel eenige reden tot klagen hebben in verband met de toegezegde verlenging van een crediet van 6 millioen. De omkeer in Berlijn begint op de houding der Duitschers in Nederland merkbaar te worden. Wij verlangen - Snouck formuleert het heel goed - de uitreiking van Geleitscheine voor de Scandinavische vaart, welke sedert weken wegens chicanes van Von MüllerGa naar voetnoot2, den marineattaché. Gneist, de handelsattaché, belooft dit onmiddellijk te zullen overbrengen. Even later horen wij, dat Von Müller teruggeroepen is, d.w.z. één Al-Duitscher minder. Snouck zegt mij namens den Minister, dat deze met mijn brief accoord gaat en het bericht in het Handelsblad afkeurt. Valstar neemt nu ook aan. Het blijkt nu, dat Buitenlandsche Zaken Valstar geen volmacht wilde geven wegens zijn ondergeschikte positie aan de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (secretaris). Daarin hebben de heeren geen ongelijk. Zal hierover Van Aalst en Op ten Noort benaderen, maar vrees, dat Van Aalst niet zal medewerken, omdat Valstar daarmede de ook door hem erkende spil is waarom de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij draait. Overigens zou het in alle opzichten gewenscht zijn, ook om Valstar aan de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij te houden en de samenwerking tusschen de nieuwe directie voor econ. aangelegenheden (Snouck) en de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij te verkrijgen, die zoo noodig is, om tegenover het buitenland sterk te staan | |
[pagina 247]
| |
en de conflicten te vermijden welke tot dusver schering en inslag waren. In den namiddag Raad van Bijstand, waarin bekend wordt, dat de Duitschers 50.000 ton scheepsruimte uit onze havens laten, waarmede we graan en andere noodige zaken kunnen gaan halen. Onze banden worden dus iets minder knellend. Voorts wordt de instructie voor de gedelegeerden te Londen vastgesteld, maar de Amerikanen hebben nog altijd niet bericht, dat zij met Londen accoord gaan. Houdt deze houding verband met onze tot voor kort boudeerende politiek tegenover Amerika, als gevolg waarvan wij nog altijd geen gezant daar hebben? Karnebeek werkt eraan, maar heeft geen succes in den beginne. Cremer zou wel willen - ondanks zijn hoogen leeftijd - maar Washington weigert hem op grond van zijn speech in de Eerste Kamer na de requisitie der schepen. Nu komt waarschijnlijk Joost van Vollenhoven in aanmerking, die mij nog zoo ongeschikt niet lijkt, kundig, vlot in den omgang, slechts geneigd om te spoedig toe te geven - en volgens sommigen niet erg te vertrouwen. | |
Zondag, 13 October 1918.Gisterenavond het Duitsche vredesantwoord bekend geworden. Groote vreugde in de stad. Ofschoon het duidelijk is, dat Duitschland vrede moet hebben, ben ik nog niet zoo zeker, dat de voorbereiding zoo heel vlot zal gaan. Zal de Entente den omkeer in Duitschland vertrouwen zoolang de grondwet niet de macht in handen van het volk legt en de keizer nog op den troon zit? Ook de evacuatie vóór een wapenstilstand is een netelige positie. | |
Maandag, 14 October 1918.Gisterenavond las ik in de Journal de Genève den brief van 18 Januari 1918 van Max von BadenGa naar voetnoot1 aan Hohenlohe en vrees nu, dat de Geassocieerden in hun wantrouwen versterkt zullen worden en waarborgen zullen eischen die den Duitschers overmatig zullen schijnen. Aan den anderen kant heeft het er veel van, dat Duitschland snel naar de ontbinding afzinkt. Mogelijk zien we er de Commune voor- | |
[pagina 248]
| |
dat we het weten. De Duitscher is gewend in het gareel te loopen, en als dit verbroken wordt en hij vrij is, is het de vraag of hij in zijn vrijheid krachtig tegenover den vijand zal blijven. Voortreffelijke intree-rede aan de Academie van Roland HolstGa naar voetnoot1, al deel ik niet zijn meening, dat de industrie de monumentale kunst verstikt. Zij is er niet aan bevorderlijk, mechaniseert haar wellicht hier en daar, maar de monumentale kunst is juist mogelijk in het stadium waarin wij langzamerhand geraken - van een ethische opvatting der sociale plichten van het groot-kapitalisme. De revolutie zou die kunst voor jaren ter neer slaan. Berlage, die er ook is, is het in dit opzicht ook niet met hem eens, maar evenmin met mij, socialist zijnde. Der Kinderen heeft ook bij Gestel bot gevangen. Gestel wil zijn vrijheid behouden. Spreekt nu met M. Wiegman, zonder hem alsnog voor te dragen. Deze schijnt mij al te onacademisch - genre Cézanne. Ik vrees, dat we in het soort Jurres zullen moeten vervallen, geen groote figuren als artist, maar goede leermeesters. | |
Donderdag, 17 October 1918.Eergisteren Raad van Bijstand aan Buitenlandsche Zaken. Er is eindelijk bericht, dat Amerika ook goed vindt, dat de onderhandelingen te Londen plaats vinden. We zullen dus deze week vertrekken. Het voornaamste in de zitting behandeld is, dat wij besluiten - in samenwerking met Karnebeek, die daarvoor ter vergadering komt - een poging te wagen om den Minister van Landbouw van zijn voornemen af te brengen, dienzelfden dag een verhooging van het broodrantsoen op 250 gram af te kondigen, op 1 November in te gaan. Het zou onze onderhandelingen te Londen, waar we broodgraan en andere levensmiddelen moeten bekomen, ernstig kunnen prejudiciëeren, en dat terwijl het volgens Schimm van der Loeff onmogelijk is met de tegenwoordige onvoldoende rantsoenen door te gaan, indien er geen aanvoer komt. De graanoogst is niet kwaad, maar de aardappelen vallen slecht uit. De bedoeling van IJsselstein is de gemoederen onder het volk te bezweren, nadat verschillende zijner maatregelen reeds kwaad bloed hebben gezet. De man denkt wel zeer luchtig over de moeilijkheden welke hem omringen. Kröller stelt in de vergadering een nota | |
[pagina 249]
| |
op, welke Snouck aan van IJsselstein brengt voordat hij in de Kamer komt. Volgens het Kamerverslag in de pers laat van IJsselstein zich gelukkig op dit punt althans vrij voorzichtig uit, al is zijn toon nogal optimistisch. Van de Gezantsbenoeming te Washington geen nieuws. Van Eeghen zegt mij, dat Cremer nog op antwoord wacht of hij Washington aangenaam is. De middagkranten bevatten het harde antwoord van Wilson aan DuitschlandGa naar voetnoot1, dat mij niet verwondert, maar volgens velen doorvechten beteekent. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat de Duitschers zich aan alle eischen hunner vijanden zullen onderwerpen. Het is slechts te hopen, dat dezen zich enigszins zullen weten te matigen, zoodat er geen hang naar weerwraak in een groot deel der Duitschers zal blijven. Von Müller, de marine-attaché, blijkt nog niet weg te zijn. | |
Zaterdag, 19 October 1918.Morgen gaan we naar Londen. 5 gevolmachtigde gedelegeerden en een trosje van adviseurs. Eergisteren kennis gemaakt met Lovink, wiens uiterlijk aan vele Amerikaansche congresleden doet denken, die men in Washington ziet rondwaren. Cremer tot gezant benoemd, nadat Washington (na 3 weken te hebben laten wachten) geseind heeft, dat men hem zal ontvangen met ‘very great pleasure’. Indien hij niet te oud geworden is, lijkt mij de keus goed - een heldere man met breede opvattingen. Zijn 72 jaar ziet men hem niet aan. De RotterdammerGa naar voetnoot2 is niet tevreden, vindt hem niet de man om den modernen geest van Amerika te begrijpen. Gisteren Raad van Bijstand, waarin behandeld het aanbod van Amerika om 100.000 ton kolen per maand en graan te leveren, een witte olifant, daar we de scheepsruimte voor levensmiddelen, grondstoffen enz. noodig hebben en de kolen veel liever uit Duitschland | |
[pagina 250]
| |
betrekken. Besloten zeer hartelijk te bedanken en de zaak te Londen te bespreken. Bij Buitenlandsche Zaken brief van den Engelschen gezant ingekomen, waarin hij namens zijn Regeering in zeer vleiende termen Vissering uitnoodigt mede naar Londen te komen om de groote leening welke zij hier plaatsen wil, te bespreken. Dat zal ons geld kosten, zegt Kröller, die evenmin als ik een hoog idee van Vissering's geschiktheid als onderhandelaar schijnt te hebben. Dezer dagen lag hij echter nog met Spaansche griep te bed, zoodat het twijfelachtig is, dat hij kan reizen. Daar men mij met de bespreking van crediet-aangelegenheden te Londen belast heeft en ik geen financier ben, zag ik gaarne een eerste klas bankier medegaan of overkomen, doch liever niet Vissering, die eenigszins wezelachtig is. Uit Duitschland officieus bericht, dat men de militairen en marine-menschen van de onderhandelingen over staal en ijzer ontheven heeft en wij voortaan met vakmenschen te doen krijgen. Ommekeer over de geheele lijn dus. Weliswaar is er nog geen antwoord op de laatste nota van Wilson, maar de vrede is niet meer tegen te houden. De Duitscher zet de tanden op elkaar om vol te houden en zal zeker de miltaire partij en de imperialisten eronder houden, nu het duidelijk is, dat deze hun geen overwinning kunnen brengen. Mogelijk is natuurlijk, dat er reactie komt tegen de tegenwoordige democratische richting, maar die kan het pleit niet meer winnen en zou door de Commune gevolgd worden. Vragen van aanzienlijke loonsverhooging van de zijde der havenarbeiders zullen ingewilligd moeten worden.Ga naar voetnoot1 Als iets zeker uit dezen oorlog voortvloeit, is het de macht van den arbeider, die echter even zeker tot excessen zal leiden, al bestaat er eindelijk een collectief arbeidscontract in ons bedrijf. De toestand bij de arbeiders is jammerlijk, ernstige verzwakking door ondervoeding, geen kleeren, geen geld. Wij leven op een vulkaan. | |
[pagina 251]
| |
behalve oponthoud door mist, voordat wij te Boston konden landen. Te Boston overnacht en met zijn twaalven gedineerd in de ‘White Horse’. Van Swinderen, die de reis op de Sindoro meegemaakt had, was zeer op dreef. Piek van de Holland-Amerika Lijn was ook van de partij. Hij vindt Wierdsma te Londen, om samen over de vergoeding voor de getorpedeerde ‘Statendam’ te onderhandelen. Déjeuner door Colijn aangeboden. 's Namiddags bespreking met Mr. LandréGa naar voetnoot1 en VeltkampGa naar voetnoot2 over de visscherij op de Noordzee in verband met den vischuitvoer naar Duitschland. Volgens hen dicteert Amerika in die aangelegenheden en is het zeer hard voor ons. Bezoek van Noud de BeaufortGa naar voetnoot3, die zegt dat Ter Meulen overkomt, hoewel niet speciaal voor een leening. Vóór mijn vertrek uit Holland had ik Vissering nog per telefoon gesproken, die mij zeide, dat hij niet naar Engeland zou willen gaan.Ga naar voetnoot4 Ik acht het ook beter, dat niet Vissering, zijnde president der Nederlandsche Bank, over een leening onderhandelt, doch een particulier bankier. Vissering was het daarmede eens en wij spraken af, dat ik Ter Meulen vragen zal over te komen, wanneer het mij voor de onderhandelingen noodig schijnt. Ik wil de verantwoordelijkheid niet alleen dragen. Hope & Co. zijn de exchange agents van de Bank of England en hier zeer gezien. Gedineerd in de St. James' Club met s'JacobGa naar voetnoot5, dien ik jaren lang niet gezien heb. Hij is geneigd handelsattaché te worden en de besprekingen bij te wonen. Besprekingen der delegatie over de vaststelling der bij de Geassocieerden in te dienen nota. Lovink is zeer tegen uitvoer van vee naar Duitschland.Ga naar voetnoot6 Colijn zeer helder. In den namiddag voorstelling door | |
[pagina 252]
| |
Van Swinderen aan Sir Laming Worthington-Evans, Minister of Blockade, Leverton Harris, Under Secretary for Foreign Affairs, Sheldon, den Amerikaanschen vertegenwoordiger, Charpentier, den Franschman, en [oningevuld], den Italiaan. Spraken af, dat we Maandag te 3 uur voor het eerst een officieele zitting zullen hebben. 's Avonds met s'Jacob te gast bij Colijn. De zaak met s'Jacob in orde gemaakt. Valstar heeft telegram van Karnebeek, waarin deze zegt dat hij op aandrang van Van Aalst, die hem (Valstar) aan de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij niet missen kan, afziet van zijn benoeming tot handelsattaché te Washington. Wie dan wel? Cremer zoekt nu in Holland.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 253]
| |
(op weg naar Frankrijk) en Mr. AndréGa naar voetnoot1, den vischman, aantrof. Van Hamel heeft o.a. Steed, den foreign editor van de Times, gesproken, die Holland een first class neutral acht, d.w.z. een neutrale staat die neutraal gebleven is, omdat hij anders door Duitschland vernietigd zou zijn, in tegenstelling met b.v. Zweden, dat uit profijtlust onzijdig bleef. | |
Maandag, 28 October 1918.Eerste zitting met vertegenwoordigers der geassocieerde Regeeringen, welke met een onaangename kwestie begon, nl. het verlangen der Geassocieerden, dat de koop van ± 500.000 kg kinine eenige weken geleden door hen, met Schalkwijk als vertegenwoordiger der Javasche belanghebbenden gesloten, door de afgifte van uitvoervergunningen uit Java gevolgd zal worden, alvorens de besprekingen kunnen beginnen. De Gouverneur-Generaal weigert die vergunningen indien er geen contra-prestatie tegenover staat, waarover de Engelsche Regeering zeer verbolgen is, daar zij volgens haar beweren met medeweten en toestemming van de Nederlandsche Regeering den koop gesloten heeft.Ga naar voetnoot2 Aan onze delegatie was van dezen koop niets bekend, klaarblijkelijk heeft het Ministerie van Koloniën van de onderhandelingen van Schalkwijk afgeweten, doch het heeft er niets van aan Buitenlandsche Zaken nòch aan den heer Lovink, lid van onze delegatie, medegedeeld. Daar kinine een onzer weinige troeven is, kan deze koop als funest beschouwd worden, te meer omdat de Engelschen vermoedelijk te goeder trouw geweest zijn en het blijven weigeren der exportvergunningen op de onderhandelingen een zeer ongunstigen invloed zou hebben. Wij besluiten dus te overwegen de Nederlandsche Regeering te verzoeken den Gouverneur-Generaal op te dragen uitvoervergunningen te geven en daartegenover - doch niet als compensatie maar als welwillendheid tegenover den vetnood in Holland - van de Geassocieerden gedaan te krijgen, dat de convooischepen ‘Noordam’, ‘Tabanan’ en ‘Bengkalis’ met een lading cocosolie van Indië naar Nederland mogen vertrekken. De overweging hiervan wordt toegezegd. | |
[pagina 254]
| |
Volgende vergadering op Woensdag vastgesteld. Gedineerd met HolleGa naar voetnoot1, Snouck en s'Jacob bij Claridge. | |
Dinsdag, 29 October 1918.Naar de City in den morgen. Bezoek aan Huth Jackson en FarrerGa naar voetnoot2 (Baring), het laatste in gezelschap van Noud de Beaufort. Farrer, lid van de Exchange Committee, zegt dat naar zijn meening een leening in Holland niet meer noodig is, de koers zoodanig verbeterd zijnde, maar hij achtte het wel mogelijk, dat de Regeering van een andere meening is. Namiddag onderhoud met Schalkwijk c.s., die ons den indruk geven bonafide hun kinine verkocht te hebben en onder den indruk verkeerd te hebben, dat de exportvergunningvraag door de beide regeeringen opgelost zou worden. Met Colijn bij Ritz gedineerd. Hij zegt mij, dat Deterding spoedig weggaat als President-Directeur der Bataafsche en dat hij, Colijn, hier denkt te komen wonen.Ga naar voetnoot3 Voorts dat hij in den Raad van Bijstand bij Buitenlandsche Zaken ook Vissering had willen hebben, doch Van Vlissingen niet, naar mijn meening ten onrechte. Loder en Waller zijn Karnebeek's keus. | |
Woensdag, 30 October 1918.Weder een volle zitting met de Geassocieerden, waarin Colijn mededeelt, dat de Nederlandsche Regeering tot de uitvoering van het kinine-contract wil medewerken, doch niet gehouden is exportvergunning te verleenen, daar de afsluiting van het contract zonder haar goedkeuring heeft plaats gehad. Wij hadden sedert de vorige | |
[pagina 255]
| |
vergadering uit Den Haag mededeeling van dit standpunt ontvangen, dat ons ook juist leek, maar ons niet eerder bekend kon zijn, daar ons niet alle betrokken stukken ter hand gesteld waren. Bovendien was ons uit een onderhoud met den heer Van Schalkwijk gebleken, dat de Engelsche regeering wel degelijk geweten had, dat de Nederlandsche Regeering door Schalkwijk geenszins ten opzichte van de uitvoervergunningen gebonden was. Voorts deelde Colijn mede, dat op de vraag of de Gouverneur-Generaal uitvoervergunningen verleende, nog geen antwoord gegeven kon worden, daar men hierover uit Nederland naar Java geseind had en bericht wachtende was. Voorts besprekingen over den uitvoer naar Duitschland, die ons niets verder brachten. 's Avonds diner van Deterding, waar ik o.a. Sir Marcus Samuel ontmoette, benevens vele andere, grootendeels Joodsche, oleocraten. | |
Donderdag, 31 October 1918.Lunch met Sheldon, den Amerikaanschen gedelegeerde, op St. James's Club met Snouck. Vinden hem vrij gunstig gestemd, doch zijn instructies zijn gelimiteerd. 's Avonds met Wierdsma en Piek in het Savoy gedineerd, waar ik het publiek, vergeleken bij vroeger, opmerkelijk vulgair vind. Wierdsma en Piek hebben nog geen succes met hun pogingen om vergoeding voor de ‘Statendam’ te krijgen. | |
Vrijdag, 1 November 1918.Met s'Jacob naar Sir Ernest Glover aan de Ministry of Shipping om uit te vinden, of het contract tusschen de Engelsche en Amerikaansche regeeringen eenerzijds en de Nederlandsche reeders anderzijds door RuysGa naar voetnoot1 en Van Hasselt hier besproken, door die regeeringen bevestigd werd. Dit bleek het geval te zijn wat de Engelsche regeering betrof. Van de Amerikaansche regeering was nog op enkele punten bericht uitstaande. Glover maakt een zeer gunstigen indruk. Hij brengt maatregelen in verband met de teruggave der schepen, welke hij aanstaande acht, ter sprake. In den namiddag bespreking aan de Treasury met Keynes en Peel over een door de Geassocieerden gewenschte leening van 150 mil- | |
[pagina 256]
| |
lioen gulden. Colijn, die het Engelsch niet goed meester is, toont zich hierbij niet vasthoudend genoeg. Hij had zich van tevoren in het hoofd gezet, dat een leening van langen duur gewenscht werd en lokte dit bijna uit. Bovendien heeft hij van zulke zaken onvoldoende verstand - hij had mij het woord moeten laten voeren, te meer daar ik de kwestie in Amsterdam besproken had. 's Avonds vóór ons vertrek naar een diner, door Leverton Harris aangeboden, ontvangen wij een door hem geteekenden brief, waarin zonder eenige verdere argumentatie de Engelsche regeering haar standpunt in de kinine-kwestie handhaaft, en een tweede nota, waarin ons verminderde rantsoenen aangeboden worden, op voorwaarde dat geen export naar Duitschland van vee enz. plaatsvindt - een hoogst onbehoorlijke en onwelwillende houding. Men wil ons klaarblijkelijk onze troef uit de handen slaan, evenals het in Maart met onze schepen geschied is. Ik verberg, bij Harris aangekomen, mijn opinie niet. Hij zegt, dat het niet zoo erg bedoeld is en dat, indien de kinine-kwestie in orde komt, al de rest tot onze bevrediging geregeld zal worden. Hij gaf mij te verstaan, dat de Amerikanen de grootste moeilijkheden veroorzaken. Is het smooth talk? Overigens lukt het mij, door de bewondering voor zijn buitengewone kunstverzameling, die hij mij met groote geestdrift toont, mijn ergernis voor dien avond te vergeten. Op het diner zit ik naast Keynes, van wien ik nog eenige bijzonderheden over de leening verneem, welke mij aanleiding geven een telegram, in aanvulling op het niet zeer geluklige telegram van Colijn, naar Amsterdam te zenden. | |
Zaterdag, 2 November 1918.Bezoek aan de Zwitsersche legatie met Snouck, die via Bern uit Den Haag vernomen heeft, dat wij een deel van onze vloot ten behoeve van het vervoer voor Zwitserland willen afstaan. Wij maken haar duidelijk, dat onze scheepsruimte, eigen vlag gebleven, reeds onvoldoende voor onze eigen behoefte is. Te 12 u. bezoek van Snouck en mij bij Leverton Harris aan het Foreign Office, waarin Snouck zeer flink den geassocieerden regeeringen hun unfaire houding verwijt - de schepenroof gevolgd door beloften van rantsoenen, door onze eigen schepen te halen - hetgeen wij door Duitschland verhinderd waren te doen, en nu wij in dit opzicht vrijer staan, worden wij opnieuw voor den eisch gesteld, dat wij eerst een onzer laatste troefkaarten uit handen zullen geven - machts- | |
[pagina 257]
| |
misbruik dus - terwijl de kwestie der rantsoenen op losse schroeven gezet wordt. Harris toont zich redelijk en is, behoudens goedkeuring van zijn regeering en de bondgenooten, bereid een regeling te accepteeren, waarbij wij hem de levering van dat gedeelte der kinine en kinabast toezeggen dat de geassocieerden onmiddellijk behoeven (50.000 kg) op voorwaarde dat in de economische behoeften van Indië (rijst van Britsch-Indië en Saigon, goederenverkeer met Amerika, Java-thee naar Australië en tarwe daar vandaan) worde voorzien, terwijl de 3 schepen met klapper-olie van Indië naar Las Palmas kunnen vertrekken. Voorts geeft hij ons te kennen, dat 15.000 stuks vee naar Duitschland uitgevoerd mogen worden, mits België 3 maal zooveel krijgt, waarmede dus het beginsel van geen export naar Duitschland overwonnen is. De kinine-regeling wordt door Colijn des avonds in een door mij opgestelden brief bevestigd, tevens beantwoorden wij het memorandum over het general agreement, ons standpunt handhavende. In ons antwoord zinspelen we niet op de door Harris bedoelde concessie, die hij in-officieel vermeld had. | |
Zondag, 3 November 1918.Wandeling met s'Jacob in voortdurenden regen van Leatherhead over Dorking naar Reigate, door prachtig zeer heuvelachtig landschap en langs mooie buitenplaatsen. Valstar heeft weer een telegram van Karnebeek, waarin bij hem op aanneming van den post van handelsattaché in Washington wordt aangedrongen. De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij seint hem eveneens, dat zij haar bezwaren laat varen. Valstar meent, dat deze frontverandering verklaard moet worden door de ontvangst van ons telegram waarin wij Valstar's en Snouck's samenwerking als onontbeerlijk ter uitvoering van een overeenkomst met de Geassocieerden beschreven en hem dus meer in Den Haag dan te Washington op zijn plaats achten. Van Aalst heeft daarin zonder twijfel een vermindering van zijn machtspositie gezien. Met Valstar en Snouck intiem samenwerkend, is het veld van intriges voor hem gesloten. Valstar in Amerika, dan treedt Van der Goes in zijn plaats, die eerder tot zijn werktuig te maken is. Ik gevoel dus niets voor Valstar's vertrek naar Amerika. | |
[pagina 258]
| |
Maandag, 4 November 1918.Volledige zitting aan het Foreign Office onder presidium van Sir LamingGa naar voetnoot1, die ons voorstel, aan Harris gedaan, verwerpt en het oude onaannemelijke standpunt blijft innemen. Ook wij blijven op ons stuk staan, waarna de zitting geschorst wordt en de Geassocieerden onderling beraad plegen. Bij hun terugkomst doen zij het voorstel dat wij het kinine-contract geheel erkennen, waartegenover de Geassocieerden Indië willen voorzien en de klapperolie-schepen toestaan. Dus alweer dezelfde onredelijke eisch van overgave voordat over het general agreement onderhandeld wordt. Over uitvoer naar Duitschland enz. niets. Colijn verklaart zich onvoldaan en wij verlaten de zitting zonder verdere gesprekken; het voorstel zal ons schriftelijk toegezonden worden. Wij zijn dus steeds op het doode punt. Een hachelijke positie, vooral omdat wij het niet langer zonder aanvoeren van overzee kunnen stellen. Ik ben, hoezeer ook verontwaardigd over de houding der Geassocieerden, weinig ingenomen met de leiding van Colijn, wiens gebrekkige kennis van het Engelsch hem voor de woordvoering ongeschikt maakt, maar wiens ijdelheid hem ertoe drijft, dit gedeelte der taak onzer delegatie niet aan Snouck over te laten. Zijn betoog, in het Hollandsch zoo helder, is in het Engelsch poover en dikwijls begrijpt hij de Engelschen verkeerd. | |
Dinsdag, 5 November 1918.Briefje van Harris, waarin hij zegt het voorstel nog niet te kunnen zenden, aangezien hij in overleg met de India & Colonial Offices is, klaarblijkelijk om de voorziening van Nederlandsch-Indië zeker te stellen, tegenover onze kinine. Daarom gaat het niet. Wij wenschen het principe te handhaven en niet te bukken voor den onrechtmatigen eisch de kinine-zaak af te doen voordat de onderhandelingen over het general agreement beginnen. Er wordt besloten, dat Snouck Harris ons standpunt nog eens zal uitleggen en tevens zal trachten over het doode punt, waarop wij geraakt zijn, heen te komen. Zijn gesprek, gevolgd door nog eenige andere, heeft succes. Men wil ons tegenover de kinine in algemeene trekken waarborgen, dat onze wenschen ten aanzien van den uitvoer naar Duitschland, de aanvoeren | |
[pagina 259]
| |
van overzee, den handel van Indië en de scheepvaart vervuld worden. Het bleek, dat men van geassocieerde zijde gevreesd had, dat wij de kinine gedurende den loop der onderhandelingen als wapen gebruikt zouden hebben, om onze eischen er door te wringen en dat wilde men niet. Daar Worthington-Evans met deze ook door ons goedgekeurde regeling accoord gaat, sluit de dag in afwachting van een schriftelijke bevestiging. | |
Woensdag, 6 November 1918.Overeenstemming is bereikt (de adhaesie van Amerika voorbehouden) ook over de redactie van dit gentlemen's agreement, op den grondslag waarvan wij nu verder de details zullen kunnen bespreken. Uit Den Haag is berichtGa naar voetnoot1, dat de Gouverneur-Generaal geen uitvoervergunningen voor kinine geweigerd heeft en ook voor normale hoeveelheden niet weigeren zal. Een andere kwestie is de weigering der Bandoengsche kininefabrieken het contract-Schalkwijk te erkennen. Zoo noodig zal den Gouverneur-Generaal opgedragen moeten worden de kinine te vorderen en ter beschikking der koopers te stellen. André, de Haarlemsche advocaat, die hier in opdracht van de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij het vischcontract met de Engelsche regeering behandeld heeft, blijkt geneigd te zijn handelsattaché te Washington te worden. Hij lijkt ons zeer geschikt, te meer daar hij nu de verdere besprekingen kan bijwonen. Bovendien is hij getrouwd met een Canadeesche, een vriendin van de dochters van President Wilson, welke relatie hem allicht niet schaadt. | |
Donderdag, 7 November 1918.Diner in het ‘House of Commons’ door S. Samuel aangeboden. Ongeveer 100 Parlementsleden aanwezig. Ik zit naast Sir George Younger, een Schotschen brouwer, en Sir John Spear, een ouden country squire uit Devonshire. De eerste moet een der vooraanstaande Unionisten zijn, een aardige prater. Uitmuntende toast van Van Swinderen. Men is vol over het verzoek om een wapenstilstand van Duitschland. Younger zegt, dat de voorwaarden zeer hard zijn. Hij beweert ze van Lloyd George gehoord te hebben. | |
[pagina 260]
| |
Vrijdag, 8 November 1918.De besprekingen schieten niet verder op, hetgeen gedeeltelijk aan den politieken toestand toe te schrijven is. Na het sluiten van een wapenstilstand verandert de positie der Geassocieerden tegenover ons geheel. Zij behoeven ons dan niet meer met het oog op de blokkade van Duitschland te beknibbelen, doch onze aanvoeren overeenkomstig de gereduceerde wereldvoorraden te beperken. Overigens hebben zij dan met ons het belang onze productie vergroot te zien, en ons daarin te helpen, door ons aan zooveel mogelijk veevoeder en kunstmeststoffen te helpen. Diner bij Swinderen, tafelheeren de High Commissioner van Zuid-Afrika, Schreiner, en Lawrence, Chairman van de British Mercantile Insurance Co. De eerste is in tegenstelling met Hughes voor de open deur politiek. Hij spreekt goed Engelsch en niet zeer gemakkelijk Afrikaansch. Voorts kennis gemaakt met Dr. Geyl, den bekwamen correspondent van de ‘Rotterdammer’Ga naar voetnoot1. Mevrouw Van Swinderen is een zeer intelligente Amerikaansche, die goed Hollandsch gevoelt. Voorts aanwezig Lord Emmott, Huth Jackson, Lords Reay en Weirdale, en Purdy, de High Commissioner voor Canada. | |
Zaterdag, 9 November 1918.Onderhoud met Leverton Harris over scheepsbouwstaal enz. De Duitsche Keizer treedt eindelijk af, te laat om de revolutie te verhinderen, welke in Duitschland verrassend snelle vorderingen gemaakt heeft. Het maakt den indruk alsof de man zich met hand en tand aan den troon vastklampte, een poovere figuur. Welk een val in eenige weken tijd. De wapenstilstand waarover thans onderhandeld wordt, kan niet uitblijven en de vrede daarna evenmin. Duitschland is volkomen op, al is zijn leger nog niet vernietigd. Men is hier vreugdevol, maar kalm gestemd, men hoort geen onwaardige hoovaardij. Lord Mayor's show en banket in de Guild Hall met speech van Lloyd George, laag bij den grond als gewoonlijk. | |
[pagina 261]
| |
Zondag, 10 November 1918.Wandeling met s'Jacob en Holle van Amersham over Pear naar High Wycombe. 's Avonds met hem op St. James's Club gegeten, daarna nog met Colijn geconfereerd en een eindje gewandeld. De Keizer is met den Kroonprins naar Holland gevlucht. Of hiermede de beweerde reis van Van Heutsz naar het Duitsche hoofdkwartier in verband stond? Het zijn in elk geval geen gewenschte gasten.Ga naar voetnoot1 Ballin is gestorven, volgens zeggen zelfmoord.Ga naar voetnoot2 Het levenswerk van dezen grooten man was door den oorlog verwoest. Hoeveel meer vooraanstaande Duitschers zullen thans niet de wanhoop nabij zijn! | |
Maandag, 11 November 1918.De wapenstilstand geteekend. Groote vreugde in Londen gedurende den ganschen dag en den geheelen avond. Goddank is aan de slachting een eind gekomen. Wat zal MarieGa naar voetnoot3 verheugd zijn, haar broer, die zoo vaak in den heetsten strijd geweest is, gespaard. Maar ik denk liever niet aan de moeilijkheden en reusachtige conflicten tusschen arbeid en kapitaal, welke de vrede zal medebrengen. Ik ontmoet 's morgens Harris, die mij zegt, dat Amerika ongunstig op het voorstel eener onmiddellijke voorziening in onze ergste nooden geantwoord heeft. Amerika zit ons met onze rantsoeneering dwars. In den namiddag bespreking der delegatie met Harris en Sheldon, waarin ons voorstel tot onmiddellijke uitzending uit onze havens van de noodige tonnage om van overzee de noodige aanvoeren te gaan halen, wordt gedaan, waarbij zij al de noodige faciliteiten garandeeren. Daarbij wordt geen woord van Amerika's afwijzende houding gezegd. Sheldon zegt, dat hij geheel op eigen verantwoordelijkheid handelt. | |
[pagina 262]
| |
Dinsdag, 12 November 1918.Colijn ontvangt een telegram uit Den Haag van zijn partij, waarin het gevaar van revolutie in Holland als zeer nabij beschreven en op zijn onmiddellijke overkomst aangedrongen wordt. De liberalen schijnen niet van plan te zijn zich te verzetten. In den namiddag hebben wij opnieuw een vergadering bij Harris met de vertegenwoordigers der overige geallieerden, waarin ons een voorloopig agreement wordt voorgelegd, o.a. de geheele rantsoeneering bevattende en tevens een clausule volgens welke de door de Geassocieerden gerequireerde schepen ten dienste der Geassocieerden zouden blijven varen.Ga naar voetnoot1 Het blijkt, dat de Foreign Office vrij alarmeerende berichten uit Holland heeft en de Geallieerden ons dientengevolge spoedig aan voedingsmiddelen willen helpen, daar de onrust meer aan honger dan aan politieke ontevredenheid toe te schrijven is. Tevens geven zij echter te kennen, dat de toevoeren verzekerd zullen zijn zoolang er een stabiele regeering in Holland is. Intusschen bevat het voorstel verscheidene punten, behalve dat der schepen, welke niet acceptabel zijn. Wij komen daartegen op. Ik ben geenszins gerust over den loop van zaken in Nederland. Revolutie heb ik na den langen duur van den oorlog verwacht, maar het is spoediger gekomen dan ik verwacht had, al vermoedde ik dat Holland er eerder rijp voor was dan Duitschland. Dáár, zoo dacht ik, komt de omwenteling na den oorlog en na de demobilisatie wanneer de werkloosheid en ontnuchtering plotseling op den overwinningsdroom en de kunstmatige welvaart volgen, maar de buitengewone demoralisatie die den afval van Bulgarije verwekte, heeft daar een angstwekkend snel ontbindingsproces ten gevolge gehad, dat nu op Holland inwerkt. De socialisten schijnen half op de soldatenraden te steunen, half door deze gedreven te worden. Er is m.i. geen reden waarom Duitschland niet naar een periode van anarchie zal afzakken, vooral wanneer het leger te velde, dat Hindenburg vrijwel onder zich schijnt te hebben, naar zijn haardsteden terugkeert. 's Avonds heb ik een gesprek met Colijn en Van Swinderen, die vrij pessimistisch over de mogelijkheid van de handhaving der Koningin zijn. Haar eigen politiek, inzonderheid die ten opzichte van den Opperbevelhebber Snijders, welken zij tegen den zin van Mi- | |
[pagina 263]
| |
nister De Jonge niet wilde loslaten, heeft haar kwaad gedaan. Ook het domme optreden van den PrinsGa naar voetnoot1 met zijn wilde zwijnen, zijn afzetten van groote terreinen op de Veluwe, heeft het monarchale prestige geschaad. Ik denk, dat de verschijning van den Duitschen Keizer als vluchteling in Holland de gemoederen niet rustiger stemt. Colijn is voornemens zoo spoedig mogelijk naar Holland terug te keeren. Ik dineer op de Athenaeum Club met Hirst en Sir Hugh Bell, de laatste het type van een breedzienden, hoogst beschaafden Engelschen werkgever, tevens geleerde en schrijver, zeer jong voor zijn 74 jaar. Hirst is als altijd vol minachting over Lloyd George. In de Londensche straten gaat de herrie intusschen door - vredesvreugde. Over een half jaar zal de stemming anders zijn! Van thuis geen bericht, ik ben eenigszins ongerust over een verder verblijf der mijnen in Amsterdam, het broeinest van tumult. | |
Donderdag, 14 November 1918.Colijn vertrek via Dover-Duinkerken (met een destroyer) - Brugge (per auto) naar Holland. Vóór zijn vertrek wordt de voorloopige general agreement in der haast nog eens met de Geassocieerde vertegenwoordigers besproken en door hem geteekend, een zeer ongewenschte procedure en alleen door de omstandigheden, welke Colijn's spoedige terugkeer in Holland vereischen, gewettigd. De eisch, dat de gerequireerde schepen in dienst der Geassocieerden blijven varen, is uit het Agreement gelicht, maar zal zeker weer op de proppen komen. Aan Valstar is het gelukt, de rantsoenen van graan en vet op bevredigende wijze te verhoogen, ondanks den tegenstand der Amerikanen. Aan veevoeder en kunstmest krijgen we echter zeker te weinig, doch daar ik overtuigd ben, dat wij over eenige weken van Amerika den wensch zullen vernemen onze productie te vergrooten, ook ten behoeve van Duitschland - de regeeringsorganen zijn nu nog op oorlog ingesteld en het kost eenige moeite het rad in de tegen- | |
[pagina 264]
| |
overgestelde richting te laten draaien - maak ik mij niet ongerust over de geneigdheid der geassocieerde regeeringen om ons te beknibbelen. Eerder zal er een wereldtekort aan verschillende voedingsstoffen zijn. De berichten uit Holland zijn iets beter. De Regeering schijnt een krachtige houding aan te nemen en heeft de overeenkomsten met de Geallieerden gepubliceerd, wat een goeden indruk gemaakt heeft. Mijn drie weken van samenwerking met Colijn hebben mij het inzicht geopend op een hoogst kundig en krachtig man, geneigd om te doceeren, ijdel en eenigszins behept met de allures van een nouveau riche. Als onderhandelaar in Londen heeft hij zijn goede en zijn kwade zijde. Hij is zeer helder en leidt onze onderlinge beraadslagingen uitmuntend, maar zijn meening is altijd dadelijk gevormd, ook over dingen waarvan hij weinig verstand heeft. Hij spreekt en verstaat Engelsch niet goed en daar de Engelschen hem als oud-Minister zeer aardig weten te cajoleeren, zegt hij te gauw ‘yes’ en ‘allright’, waardoor wij ons standpunt soms onnoodig moeten prijsgeven. Hij zal Deterding opvolgen en hier gaan wonen. Ik vrees, dat deze zwakte hem mettertijd wel eens parten zal spelen. Zijn succes begint hem naar het hoofd te stijgen. | |
Zaterdag, 23 November 1918.Sedert den 14den geen tijd voor notities gehad, onze onderhandelingen zijn door een nieuwen eisch der Amerikanen gecompliceerd. Thans zijn wij het eindelijk over het Agreement geheel eens, maar Sheldon heeft op het laatste oogenblik geweigerd te teekenen uit deferentie voor Dr. Lorenzo Taylor van de U.S. War Trade Board, die heden uit Amerika in Londen aankomt, een houding welke ons allen tegenvalt. Daar Taylor beschreven wordt als een ‘disagreeable ignorant Jew’, staat de geheele zaak voor mij nog op losse schroeven. Maandag moet Taylor beslissen. Den 16den kwam hier Ter Meulen van Hope aan, om het financieele deel van de economische overeenkomst te behandelen. Hij was den 13den uit Nederland via Brugge-Boulogne vertrokken en had op het laatste oogenblik Van Vlissingen gesproken, die hem namens eenige ‘vooraanstaande’ mannen in ons goede vaderland: Kröller, Van LeeuwenGa naar voetnoot1, LohmanGa naar voetnoot2, Dresselhuys en Nolens, de bood- | |
[pagina 265]
| |
schap medegaf, te trachten door tusschenkomst van Smuts op Barnes, lid van het War Cabinet, of Henderson invloed uit te oefenen, opdat zij TroelstraGa naar voetnoot1 vóór Zondag van zijn revolutie-voornemens zouden afbrengen door hem erop te wijzen, dat van levering van voedingsmiddelen enz. niets kon inkomen, indien tengevolge van onlusten een behoorlijke distributie niet verzekerd was.Ga naar voetnoot2 Zondag zou de groote meeting gehouden worden, waarop over de instelling van soldatenraden en dus over het voortbestaan der monarchie zou beslist worden. Men beschouwde, zoo zeide Ter Meulen, een dergelijke waarschuwing van den kant der Engelsche labourmen als het eenige wat de omwenteling kon voorkomen. Men moet die dagen in Holland wel zeer in angst gezeten hebben, om een dergelijke boodschap te kunnen uitzenden. Van Kröller en Van Vlissingen onbegrijpelijk. Gelukkig waren de laatste berichten uit Nederland zeer geruststellend. Wij trachtten Smuts te vinden, doch hij bleek uit de stad te zijn. Den volgenden avond dineerden wij evenwel bij hem in het Savoy Hotel. Hij was het met mij eens, dat de boodschap gevaarlijk was en zeker niet gepoogd moest worden van burgerlijke zijde op de leiders der Labourpartij in te werken. Bovendien was het te laat, want Troelstra's meeting had reeds plaats gehad. Smuts had evenwel, evenals wij, uit Holland vernomen, dat het gevaar althans voorloopig geweken was. We bleven een uurtje na tafel met hem praten. Hij heeft een zeer donkeren kijk op de ontwikkeling van sociale toestanden in Europa, te beginnen met die in Duitschland, waar het de vraag is of de socialisten het tegen het populum zullen kunnen houden. Smuts trof mij als een bijzonder heldere kop van grooten eenvoud. Hij heeft hier een merkwaardigen invloed. | |
[pagina 266]
| |
Hij vertelde o.a., dat het Duitsche offensief in Maart tegen den zin van Hindenburg ondernomen was, die het te gevaarlijk vond de laatste Duitsche reserves op het spel te zetten. Het was de va-banque zet van Ludendorff, die Duitschland naar den ondergang voerde. Eenige dagen later dineerde ik bij Huth Jackson, bij wien Henderson den volgenden dag zou eten. Jammer dat ik hem niet ontmoette. Ik maakte met veel genoegen met Mrs. Jackson kennis, een vooruitstrevende vrouw met veel smaak, groot bewonderaarster van Holland en zijn natuurschoon. Zij inviteerde mij naar de Labourmeeting op heden mede te gaan, wat ik gaarne aannam. De Regeering verbood het haar echter op het laatste oogenblik. Na den eten kwam Lord BrasseyGa naar voetnoot1, zoo juist uit Rome en Noord-Frankrijk teruggekomen, een eenigszins gedegenereerd, doch goedig uitziend man met een gezond verstand, die de King's speech in het House of Lords op dien middag had aangehoord en getroffen was door de ijzige koude waarmede zij ontvangen was, alles valsche schaamte van de Engelschen voor elkaar. Wel kras voor een werkelijk goede rede na het zegevierende slot van den grootsten oorlog, ooit door Engeland gevoerd. Hij beweerde ook, dat Foch niet de lofrede tot de Engelsche generaals gehouden had welke de pers weergaf. | |
Dinsdag, 3 December 1918.Zondagavond te Amsterdam teruggekeerd. Vrouw en kinderen wel, ofschoon Marie pas longontsteking gehad heeft. De griep heerscht hier nog steeds erg. Veel dooden. Uit New York bericht, dat JohnGa naar voetnoot2 zeer ernstig ziek geweest is, ook longontsteking. Het revolutiegevaar is voorloopig voorbij. Ik hoor zelfs, dat de Amsterdamsche bootwerkers er geen lust in hadden, en als die niet willen, dan wordt de zaak voor revolutionnairen moeilijk. De Hollandsche kranten had ik in Engeland niet gelezen, maar aan boord had Van Swinderen, die met zijn vrouw naar Groningen is, de mailedities van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. De lezing geeft een koddigen indruk van de geschiedenis dier dagen. Drie dagen lang boomt | |
[pagina 267]
| |
men in het Parlement rustig of er revolutie gemaakt zal worden. Troelstra heeft zich leelijk vergaloppeerd. Op Maandag, 25 November, is het economisch verdrag gesloten.Ga naar voetnoot1 De Amerikanen gingen ten slotte met den tekst mede dien ik met Charpentier overeengekomen was. Wij zijn van onze aanvoeren verzekerd, meer schepen worden ons niet afgenomen, en omtrent de gevorderde schepen wordt een nadere overeenkomst voorbehouden. Ik heb echter den indruk, dat bij de Engelschen sterke neiging bestaat de gevorderde schepen zoo spoedig mogelijk terug te geven. De Amerikanen schijnen ze daarentegen voorloopig te willen houden. De kolenpositie in Holland is zeer ongunstig: dringende telegrammen bereikten ons om te trachten meer kolen uit Engeland te bekomen, hetgeen evenwel afstuitte op de ook in Engeland heerschende schaarschte aan kolen en de ontstemming in het land, langzamerhand ook aan het Foreign Office merkbaar, tegen Nederland naar aanleiding van het verblijf van den Keizer in ons land en den doortocht der Duitsche troepen door Limburg.Ga naar voetnoot2 Leverton Harris, Donderdag 20 November bij mij te lunch, zegt mij, dat de doorlating der Duitsche troepen door Limburg als een inbreuk op de neutraliteit beschouwd wordt en dat de Franschen erop aandringen, dat Limburg door de Geallieerden bezet wordt. Den volgenden dag wordt Valstar door Spicer van het Foreign Office over de ontstemmende houding der Nederlandsche Regeering ingezeept. De Engelsche pers is over het verblijf van den Keizer in Nederland vrijwel geladen en het ziet ernaar uit, dat de onverklaarbare handeling onzer Regeering, de Duitsche troepen zonder voorafgaand overleg met de Entente door te laten, gebruikt zal worden om ons te dwingen den Keizer uit te leveren. Daarmede zullen wij dan tevens allicht een stuk Limburg of Zeeuwsch-Vlaanderen aan de Belgen kwijt raken. Ik spreek over de positie met Van Swinderen, die blijkbaar van de meening der Engelsche regeering niet goed op de hoogte is, maar toch begrijpt dat de toestand ernstig is. Hij zendt | |
[pagina 268]
| |
dien avond een cijfertelegram aan Van Karnebeek, waarin hij o.m. mijn onderhoud met Leverton Harris vermeldt.Ga naar voetnoot1 Zaterdag, 30 November, verlaat ik Londen met Van Swinderen en zijn vrouw, die naar Groningen gaan om de hoogbejaarde en zieke Mevr. Van SwinderenGa naar voetnoot2 op te zoeken. Valstar blijft nog in Londen. In Holland teruggekomen, zie ik in de kranten het bericht, dat Mrs. Struycken, Loder en Bles van de Regeering de opdracht hebben omtrent de rechtsvraag van de positie van den Keizer in Nederland advies uit te brengen. Maandag spreek ik mijn ouden vriend Loder, die mij helaas zegt, dat hun onderzoek tot de conclusie geleid heeft, dat de Keizer rechtens niet uitgeleverd kan worden, nòch aan de vijanden in Duitschland, nòch aan Duitschland zelf. Ik vertel hem in vertrouwen hoe hoog de spanning is. Hij zit ermede in, daar hij, evenals ik, inziet, dat de eenige redding ligt in het vertrek van den Keizer. Daarna bezoek ik Karnebeek, die mij niet eerder had kunnen ontvangen. Hij begint met te vragen wat men in Engeland denkt van het succes der Nederlandsche Regeering tegenover het revolutionnaire pogen. Ik antwoord hem, dat de Engelsche Regeering zich een deel van het succes toeschrijft. (Leverton Harris is inderdaad zeer trotsch op zijn denkbeeld in de dagen toen het scheen of de revolutie in Nederland groote kans van slagen had, in de concept-overeenkomst de uitdrukking ‘Royal’ Netherlands Government te gaan gebruiken, terwijl tot dusverre Netherlands Government de gebruikelijke term was.Ga naar voetnoot3 Ook heeft Bonar Law in het Parlement verklaard, dat de aanvoeren van levensmiddelen enz. naar Nederland alleen zouden plaats hebben, indien de Geassocieerde Regeeringen van de | |
[pagina 269]
| |
stabiliteit van het gezag in Nederland, dus van de behoorlijke distributie der aanvoeren, verzekerd waren.) Het gesprek komt daarna op de Limburgsche en de Keizer-kwestie.Ga naar voetnoot1 Karnebeek acht de Nederlandsche Regeering zeer verongelijkt. De doorlating der Duitsche troepen, na ontwapening, was geschied om België een dienst te bewijzen, en met den Keizer zitten we volgens hem leelijk bezet. De Regeering had zijn toelating onmogelijk kunnen weigeren en een uitlevering aan de Entente zou ons in de geschiedenis veroordeelen. Ik merk op, dat in de Limburgsche kwestie voorafgaand overleg met de Entente de nu opgeblazen grief had kunnen voorkomen en het gevaar thans dreigt, dat men de uitlevering van den Keizer eischt en om kracht bij te zetten Zeeuwsch-Vlaanderen en Limburg bezetten zal, in welk geval wij die landstreken wel aan België kwijt zullen zijn. Bovendien is onze kolenpositie zonder kolen uit Engeland wanhopig, nu Duitschland tengevolge van de gisting in het mijngebied geen kolen meer levert en onze eigen productie door het vertrek der Belgische mijnwerkers afneemt. En Engeland, waar ook kolennood heerscht, zal ons geen kolen meer geven, zoolang de politieke verhouding niet in orde is. Ik raad Karnebeek aan overleg met de Entente-mogendheden te plegen ten einde uit de impasse te komen. Hij vreest dan voor een onmogelijk te vervullen eisch gesteld te zullen worden. Naar mijn meening komt die eisch toch en het is beter door aanraking te zoeken blijk te geven dat wij ons rekenschap geven van het feit dat de Entente de eenige macht ter wereld is. Is het niet mogelijk, zoo vraag ik hem, den Keizer onder het oog te brengen dat zijn verblijf hier gevaar voor het land oplevert en zijn vertrek ons aangenaam zou zijn en zoo dit mislukt, den man aan Duitschland uit te leveren, wanneer dit het gevolg is van opgelegde vredesvoorwaarden? Karnebeek vreest, dat het laatste niet zal gaan, daar hij volgens de bestaande verdragen toch alleen uitgeleverd zal kunnen worden, indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt. Ik meld hem vervolgens dat de Engelsche Regeering uitgebreide inlichtingen over onze Ministers heeft ingewonnen, welke haar de overtuiging hebben verschaft dat de groote meerderheid ervan pro-Duitsch is en raad hem aan vrij geregeld voeling met de Engelsche Regeering te blijven houden door de uitzending van goed geïntroduceerde particulieren. Hij vraagt mij of ik bereid zou zijn met een missie naar Engeland | |
[pagina 270]
| |
terug te gaan, waarop ik antwoord dat, indien de Regeering mij een bepaalde opdracht verstrekt, ik een dergelijk mandaat niet zou verwerpen, maar er de aandacht op vestig, dat ik wel veel vrienden onder de Engelsche liberalen heb, doch niet onder de tegenwoordige machthebbers behalve Leverton Harris, wiens invloed men niet overschatten moet en die na de verkiezingen van het tooneel verdwijnen zal, en Smuts. Wellicht zou Colijn - zo voeg ik er aan toe - de aangewezen man zijn, hoewel hij het bezwaar medebrengt van niet goed Engelsch te spreken en te begrijpen.Ga naar voetnoot1 Van Van Swinderen, hoe gaarne ik hem persoonlijk mag lijden, weet men nooit of hij een eenigszins delicate opdracht, waartegen hij zeker opziet, zal uitvoeren. Wij scheiden zonder dat er een besluit genomen is. | |
Woensdag, 4 December 1918.Raad van Bijstand bijgewoond. Loder zegt mij, dat hij overweegt, zijn medeleden in de rechtskundige commissie voor te stellen, de regeering in haar advies erop te wijzen, dat het internationaal recht zich voortdurend ontwikkelt en al is het volgens de oude opvattingen niet mogelijk den Keizer uit te leveren, men niet à priori kan zeggen, dat na deze oorlog niet een positie gecreëerd zal worden welke de uitlevering niet langer onmogelijk en onbehoorlijk maakt. Ik zat erover te denken, of men niet aan de Entente zou voorstellen hem naar Argentinië onder haar vrijgeleide te verschepen, waar hij voor ons en de rust in Europa geen gevaar opleveren zou. Gisterenavond met Fentener van Vlissingen gegeten, die in de revolutionnaire crisisdagen contact met de Regeering en invloedrijke personen heeft gehad. De ministers waren radeloos, Karnebeek, nu weer zoo gewichtig, beefde als een riet. Slechts HeemskerkGa naar voetnoot2, wiens onverschilligheid hem ook toen niet verliet, bleef kalm, doch geen enkele poging om Troelstra's drijven te stuiten, ging van de Regeering uit, totdat de omstandigheden de revolutie vrijwel onmogelijk gemaakt hadden. De Engelsche gezant had, door zijn regeering gemachtigd, Troelstra laten weten dat de geassocieerde mogendheden geen toevoeren naar Nederland zouden kunnen laten plaats hebben, | |
[pagina 271]
| |
indien er door een minderheid revolutie gemaakt werd en dus geen stabiele regeering en goede distributie te verwachten was. Dit bericht moet, volgens v. Vlissingen Troelstra overdonderd hebben.Ga naar voetnoot1 Dat was Woensdag, 13 November. Ongeveer tegelijkertijd mislukten de pogingen tot oproer in Amsterdam, waar de huzaren uit hun kazerne op de menigte schoten.Ga naar voetnoot2 | |
Zondag, 8 December 1918.Op Vrijdag onderhoud met den Minister van LandbouwGa naar voetnoot3, die mij uitgenoodigd heeft als eenig reeder zitting te nemen in de Raad van Bijstand van het onlangs opgerichte Bureau van de Scheepvaart, dat de geheele scheepvaart moet regelen. Ik maak hem duidelijk, dat de eenige manier om de scheepvaart het grootst mogelijke profijt voor het land te doen afwerpen, is, de regeling van het gebruik der schepen aan de reeders over te laten, die evenwel van de regeering aanwijzing moeten krijgen omtrent de in de eerste plaats te vervoeren lading en vrachten. Voor deze aanwijzingen kan het Bureau Scheepvaart dienen. De reeders zouden zich dan in een kantoor moeten vereenigen, dat in hetzelfde gebouw als het Bureau Scheepvaart moet zetelen. Ook de afdeeling der Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij die de consenten voor de lading afgeeft, en de economische afdeeling van Buitenlandsche Zaken, die het contact met de buitenlandsche regeeringen voor deze aangelegenheden bewerkstelligt, moeten onder hetzelfde dak. IJsselstein geeft toe op het punt der reedersorganisaties en zal de reedersvereeniging bij zich ontbieden; | |
[pagina 272]
| |
hij heeft echter bezwaar tegen de vereeniging onder één dak van al de genoemde organen, daar hij vreest er anders te veel buiten gelaten te worden. De man begrijpt niet wat noodig is om zulke zaken vlug te laten marcheeren, doch ik vind dat al veel bereikt is doordat hij de indeeling der scheepsruimte aan de reeders wil overlaten. Van der Houven van Oordt, de voorzitter van het Bureau Scheepvaart, was bij het onderhoud aanwezig en viel mij bij. Ik bedank echter, wegens gebrek aan tijd, voor het lidmaatschap van den Raad van BijstandGa naar voetnoot1, waarvoor ik Van Hasselt aanbeveel. Daarna onderhoud met Loder over de Keizer-kwestie. Deelt mij een en ander over de vermoedelijke strekking van het advies der Commissie mede. Hij keurt het beleid van Karnebeek zeer af.Ga naar voetnoot2 In den namiddag Raad van Bijstand aan Buitenlandsche Zaken, waarin Karnebeek verschijnt en de waarschijnlijkheid uitspreekt, dat een of meer Londensche onderhandelaars naar Londen terugkeeren om op de behandeling der nog hangende subsidiaire overeenkomsten toe te zien. Indien het zijn bedoeling is, dat ik zou gaan, is de inkleeding heel onhandig. Immers Colijn, dien ik van onze besprekingen met Karnebeek niet onkundig had kunnen laten, verklaarde zich onmiddellijk bereid naar Londen te gaan, waarna hij liet volgen, dat hij het zeer op prijs zou stellen, indien ik hem vergezelde. In de vergadering verklaarde ik mij daartoe bereid, doch na afloop zeide ik hem, dat het mij ongewenscht voorkwam, dat wij beiden gingen. Vertrouwelijke gesprekken met de Engelsche autoriteiten over de Keizer-kwestie moeten tête à tête zijn en het zou geen aanbeveling verdienen als wij als twee gansjes de Londensche officiëele wereld afliepen. Het kwam er maar op aan, wie de beste brieven had, en na eenig overleg kwamen wij tot de conclusie, dat Colijn moest gaan, die Sir William Tyrrel uit zijn vredesbesprekingen in het voorjaar 1918Ga naar voetnoot3 (toen de Entente aan Duitschland voorstellen deed, welke het verwierp) kent. Tyrrel schijnt wel de meest invloedrijke man aan de politieke afdeeling van het Foreign Office te zijn. | |
[pagina 273]
| |
Ik erken, dat ik ook weinig lust had met Colijn tezamen zulke besprekingen te houden, daar hij steeds het woord wil voeren en dit in het Engelsch niet op een wijze doet welke altijd bevorderlijk aan het bereiken van het doel is. De missie is zeker urgent, want de toon der Ententepers wordt steeds dreigender, en met name zijn de Franschen zeer heftig, om van de Belgen niet te spreken, zoodat we Limburg en/of Zeeuwsch-Vlaanderen wel eens bezet zouden kunnen zien, indien de Duitsche Keizer niet spoedig van hier verdwijnt. Overal wordt tegen ons gestookt, en het is haast duidelijk, dat onze - behoudens weinig uitzonderingen - pro-Duitsche gezanten veel vat op zich geven. In bovengenoemde vergadering van den Raad van Bijstand behandelen wij ook de kwestie van de onderbrenging der 4 diensten onder één dak, die Colijn krachtig verdedigt. Van Aalst zegt, dat de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij bereid is een gebouw te koopen, indien de Regeering het geld nog moet aanvragen. Colijn zal de zaak nog eens bij Karnebeek en IJsselstein bepleiten. 's Avonds bezoek van Karel van Lennep en Kapt. Boerée over de burgerwacht. Voor eenige dagen noodigde Vissering mij uit zitting te nemen in het Comité van Advies voor de directie der Nederlandsche Bank, hetwelk ingevolge de gewijzigde statuten in het leven geroepen zal worden. Ik begrijp niet goed, waarvoor een goede directie behalve haar commissarissen een Comité van Adviseurs noodig heeft, noch ook hoe zoo'n comité voldoende op de hoogte kan zijn om met kennis van zaken te adviseeren.Ga naar voetnoot1 De nieuwe directie zal, behalve uit Vissering en Van VollenhovenGa naar voetnoot2, uit Delprat en TetrodeGa naar voetnoot3 bestaan, het Comité uit RehbockGa naar voetnoot4, Ferd. de Beaufort, Rahusen, Muysken en mijn | |
[pagina 274]
| |
persoon, waarvan de eerste 3 reeds aangenomen hebben. Ik besluit met Muysken en Rahusen overleg te plegen.Ga naar voetnoot1 Gisteren, Zaterdag, gesprek met Van Aalst ten zijnent over de politieke verhouding tot de Entente. Hij is zeer opgewonden en beweert, dat de Belgen en Franschen klaar staan om in te grijpen. Zegt ook, dat volgens betrouwbare (?) Belgen de Duitsche troepen hun wapens in België achtergelaten hebben en zelven met alle mogelijke geplunderde have door Limburg getrokken zijn. De bedoelde wapens zijn via Visé naar Duitschland getransporteerd. Zegt, dat Karnebeek door de Geallieerden gewantrouwd wordt en liegt. Hij moet weg, meent hij. 's Middags gesprek met Colijn en Karnebeek over onze reis naar Londen. Karnebeek dringt erop aan, dat wij beiden gaan. Ten slotte zwicht hij voor mijn argument, dat het nuttiger is een van ons beiden bij de hand te hebben om later te zenden, als hier de zaken zich ontwikkelen zóó, dat opnieuw een vertrouwelijke missie noodig is. Hij zinspeelt ook op de noodzakelijkheid iemand naar Parijs te zenden. Colijn zegt, dat hij aan Tyrrel de vraag zal voorleggen, in welken vorm de uitlevering gevraagd zal worden, ten einde op die wijze te trachten een weg te vinden waarlangs wij uit de moeilijkheid komen. Ik wijs erop, dat de bij de Entente bestaande meening, volgens welke de Regeering den Keizer hier wil houden, in de eerste plaats uitgewischt dient te worden. Karnebeek is het hiermede eens, maar zegt steeds maar, dat het een uiterst moeilijke kwestie is. Daarmede komen we niet verder. Colijn ziet het belang beter in, en ik heb hoop, dat hij in Londen wel wat goeds zal uitwerken. Na afloop dezer bespreking, waarin ook nog de vereeniging der 4 diensten onder één dak ter sprake gebracht wordtGa naar voetnoot2, een denkbeeld waarmede Karnebeek accoord gaat, geef ik Colijn nog in overweging aan de Engelschen te vragen of de Entente den Keizer een vrijgeleide aan boord van een Nederlandsch schip naar Argentinië of Chili zou willen verstrekken. Dit zou ons de moeilijkheid der uitlevering doen omzeilen en de man zou in een deel der wereld ondergebracht zijn waar hij geen verder gevaar voor de menschheid zou opleveren. Natuurlijk is daarmede | |
[pagina 275]
| |
niet aan den wensch der Entente-pers, hem voor de rechtbank te brengen, voldaan, doch wellicht laat zij dat verlangen bij terugkeerende nuchterheid vervallen. | |
Maandag, 9 December 1918.Gisteren Van der Schalk bij mij gehad, die dezer dagen uit Parijs is teruggekomen. Stemming daar tegen ons zeer opgewonden, in de eerste plaats wegens de Keizer-kwestie, zóó dat van der Schalk het rustiger vond naar Holland terug te keeren. De goede man is nu eenmaal zeer impressionabel. Wel is het evident, dat met de Franschen thans niet valt te redeneeren en er een ellendige lastercampagne tegen ons gevoerd wordt. O.a. wordt thans beweerd, dat de Fransche krijgsgevangenen, die bij duizenden dagelijks ons land op de terugreis uit Duitschland doortrekken, slecht behandeld worden, alsof men hier niet steeds al het mogelijke voor krijgsgevangen, en speciaal voor Fransche, doet en alsof dat mogelijke niet door de nooddruftige omstandigheden waarin wij verkeeren, zeer beperkt wordt. 's Namiddags bezoek aan Ferd. de Beaufort, bij wien ik inlichtingen omtrent den Keizer te Amerongen tracht uit te vinden. Hij weet niet veel anders dan dat Bentinck zijn gast gaarne kwijt zou willen zijn, dat hij streng bewaakt en zijn correspondentie gecensureerd wordt, dat Bentinck's kok niet voor hem heeft willen koken, de bevolking in de buurt in het algemeen onwelwillend tegenover den Keizer gestemd is en men van hem zegt, dat hij niet recht bij zijn zinnen is en den ganschen dag maar door praat. Dop van LennepGa naar voetnoot1, 's avonds bij mij, weet te vertellen, dat hij tegen den ingenieur der Staatsspoorwegen die van de grens met hem meereisde, blijk gaf zijn positie in het geheel niet in te zien en zoutelooze aardigheden debiteerde. Een en ander valt te harmonieeren met de misselijke houding welke hij in de laatste dagen zijner regeering heeft aangenomen - vlucht uit Berlijn, vlucht uit het hoofdkwartier. Heden was Hugo DaniëlsGa naar voetnoot2, onze weinig betrouwbare agent uit Dusseldorp, dien wij bij gebrek aan beter nog niet hebben kunnen loozen, bij mij en gaf te kennen, dat de eenige redding voor Rijnland en Westfalen in een aansluiting aan Frankrijk, België en Holland ligt. Het land is niet agrarisch, maar industrieel en heeft, om te | |
[pagina 276]
| |
kunnen eten, niets van Berlijn te verwachten, wel van den Westkant. De toestand is zorgwekkend: men eet nu op wat er nog is, maar weldra zullen de honger en daarmede het bolsjewisme er hoogtij vieren. Hij beweerde, dat de groot-industrieelen en de katholieken dien weg op willen. Patriotisme bestaat niet meer. Men is te zeer ontgoocheld door Keizer en ‘Militärputsch’. Het medelijden dat hij hier te lande nog voor den Keizer aantrof, gevoelt men in Duitschland niet. Hij sprak de hoop uit, dat ik met mijn ‘invloed’ in Regeerings- en Entente kringen voor de verwezenlijking van de zaak kon werken, hetgeen ik verklaarde niet te kunnen doen, den bedoelden invloed niet bezittende en het oogenblik voor Holland om eenig initiatief in die richting te beproeven, ongunstig achtende. Ik zal mij wel hoeden, met een ongunstig individu als deze Daniëls in zee te steken. De zonder twijfel in het Rijnland bestaande strooming is overigens interessant, en een Westelijke statenbond is, zoo Duitschland uiteenvalt, niet te verwerpen. Beter voor Europa's rust is evenwel, alle Duitschers vereenigd onder één gezonde democratie. De Keizer-kwestie wordt steeds onaangenamer. Nu weer het bericht, dat hij zich op een landgoed bij Wageningen gaat inrichten en tegelijk de mededeeling in de Belgische pers, volgens welke te Spa de bewijzen gevonden zijn, dat Van Heutsz voor des Keizers vlucht naar Holland den weg gebaand heeft, hetzelfde wat Leverton Harris mij zeide. (It is believed that he was invited to come to Holland.) Karnebeek heeft allen schijn tegen zich: zelf pro-Duitsch en allerlei handelingen verrichtende of toelatende welke tegen de Entente-opvattingen indruischen. Deze man en dit Ministerie dreigen een ongeluk voor het land te worden, maar het is gevaarlijk hem in den vulkanischen toestand waarin de gemoederen in den lande verkeeren, van het kussen te stooten. | |
Dinsdag, 10 December 1918.Ik spreek met Karnebeek over het belang, maatregelen te nemen om te verhoeden dat de Entente te Parijs haar economische politiek zoodanig vastlegt, dat Nederland het kind der rekening wordt. Dit zal het geval zijn, indien de economische oorlog in den een of anderen vorm op den tegenwoordigen oorlog volgt. Onze bedrijven hebben, tengevolge van onze ligging en ons klein binnenlandsch afzetgebied, het karakter van exportbedrijven, en onze omzet met Duitschland was vóór den oorlog grooter dan die met eenig ander land. Een boy- | |
[pagina 277]
| |
cot van Duitschland en zelfs een differentiëele behandeling ten gunste van België in de in- en uitvoertarieven zou voor Nederland heillooze gevolgen hebben. Karnebeek zegt, dat hij van plan is LoudonGa naar voetnoot1, die reeds te Parijs is, bij Wilson persoonlijk te accrediteeren, en Rochussen als Minister-Resident aan De Stuers toe te voegen, die er Zaterdag a.s. met 3 secretarissen heen vertrekt. Hij vraagt mij of ik voor de commerciëele taak in officieele qualiteit mee wil gaan. Dit houd ik tot morgen aan mij. Het is zeker hoognoodig, dat niets nagelaten worde, om vooral de Engelschen en de Amerikanen voor ons te winnen - met de Franschen is op het oogenblik geen land te bezeilen - en ik denk mij de functie eventueel zóó, dat ik eerst naar Londen ga om de Engelschen te bewerken en daarna naar Parijs om de kaart van het land te leeren kennen en dan hier over te komen om met den Raad van Bijstand overleg te plegen. De keus van Rochussen lijkt mij een goede, en Loudon kan ook geen kwaad. Ik verwacht evenwel een onverkwikkelijke aanraking met de Franschen, zoolang de Keizerkwestie niet is opgelost. (Volgens Kröller is het een Karnebeekkwestie.) De rang waarin ik moet gaan, speelt ook een voorname rol. Ik wensch niet als attaché of iets dergelijks te gaan en niet onder de gezanten te staan.Ga naar voetnoot2 Karnebeek is zeer (zelf-)ingenomen met de rede die RuysGa naar voetnoot3 vanmiddag in de Tweede Kamer gehouden heeft, en ik erken, dat de houding van de Regeering ten aanzien van hetgeen verder met den Keizer moet gebeuren, de juiste is - bereidheid tot overleg, mits aan de waardigheid van Nederland niet te kort gedaan worde. De verklaring van het standpunt der Regeering ter zake van den doortocht der Duitsche troepen door Limburg is niet zeer overtuigend, en dit is dan ook een zwak punt. Aan den Keizer is volgens Karnebeek door den Gouverneur van | |
[pagina 278]
| |
UtrechtGa naar voetnoot1 namens de Regeering medegedeeld, dat zijn verblijf hier te lande bedenkelijke gevolgen voor ons land dreigt na zich te sleepen.Ga naar voetnoot2 Karnebeek zegt te denken, dat hij zich zal ‘verdoen’, waarvan ik niets geloof. De Keizer is volgens hem volkomen rustig en niet meer opgewonden, zooals in de eerste dagen. | |
Woensdag, 11 December 1918.Rochussen aan het station in Den Haag ontmoet.Ga naar voetnoot3 Hij gaat naar Parijs om gewoon legatiewerk te verrichten, waarvoor De Stuers te oud is. Wij zijn het met elkaar eens, dat het voor Nederland buitengewoon moeilijk zal zijn in Parijs bij de Franschen gehoor te vinden. Onze hoop moet op de Engelschen en Amerikanen gevestigd zijn, bij wie de strooming tegen discriminatie na den oorlog vrij sterk is. Ondanks de weinige satisfactie welke ik mij van de missie voorstel, besluit ik haar te aanvaarden en over Londen naar Parijs te gaan, daar mijn Engelsche vrienden mij allicht van dienst kunnen zijn. Rochussen gaat per auto direct. Karnebeek was min of meer onder den indruk der campagne tegen hem, maar zegt dat het ministerie met hem homogeen is, daar hij zijn geheele buitenlandsche beleid in den ministerraad brengt. Tegen den eisch der neutraliseering der Schelde zal hij zich verzetten, daar die op afstand van Zeeuwsch-Vlaanderen en Vlissingen uitloopt. Wil de Entente het ministerie weg hebben, dan moeten er maar stroomannen in de plaats komen, maar dan zijn wij voor de geschiedenis veroordeeld en wordt het land de speelbal van de machthebbers. Hij zegt, dat de Limburgsche kwestie maar opgerakeld wordt om ons te treffen. Had zij zich niet voorgedaan, dan zou iets anders gevonden zijn. België moet op de een of andere wijze te onzen koste geholpen worden. Deze redeneering van Zijne Excellentie is volkomen juist, | |
[pagina 279]
| |
maar ongelukkig is zijn pro-Duitsche persoonlijkheid een steen des aanstoots, naar het schijnt ook in het persoonlijk verkeer met de gezanten. Een aangenaam man is hij zeker niet. Tot mijn teleurstelling hoor ik 's avonds nog van Ter Meulen, die uit Londen terug is, dat de Amsterdamsche Bank, waaraan Rochussen verbonden isGa naar voetnoot1, in een buitengewoon slecht blaadje bij de Entente staat. Dus weer een flater? De kolenpositie wordt wanhopig. Nog maar 9000 ton voor bunkers beschikbaar. | |
Donderdag, 12 December 1918.Bezoek van Jozef Asscher uit Parijs in gezelschap van Van der Schalk. Ik introduceer hem bij den heer KanGa naar voetnoot2, secretaris-generaal van Binnenlandsche Zaken, daar hij alle mogelijke inlichtingen omtrent krijgsgevangenen, vluchtelingen enz. verlangt. Onderhoud met Van Hamel, die onlangs uit Parijs is teruggekeerd. Stemming te Parijs beroerd jegens Holland. | |
Vrijdag, 13 December 1918.Beleefdheidsbezoek aan den Franschen gezant, Allizé, gebracht, hetgeen ik vóór mijn vertrek naar Parijs wenschelijk achtte. Had hem sedert 1915 niet meer gezien. Ontving mij vriendelijk, maar begon al spoedig over de slechte politieke verhouding tusschen Frankrijk en Nederland, waarbij hij zich zeer geladen tegen Karnebeek toonde. Diens politiek is volgens Allizé openlijk germanophiel en het is hoog tijd, dat hij zich anders oriënteert. Onder het Kabinet-Cort van der Linden was er, behalve in het begin van den oorlog, nooit moeite geweest en de verhouding was steeds goed geweest, maar sedert 6 weken was de toestand geheel veranderd. Er zijn 4 kwesties waarin Nederland in den laatsten tijd onneutraal gehandeld zou hebben: 1e de doorlating der Duitsche troepen door Limburg; 2e de medeneming van geroofde goederen uit België door die troepen (dit schijnt helaas waar te zijn); 3e passage des bateaux, een mij geheel onbekende zaakGa naar voetnoot3; 4e de vrijlating der geïnterneerden, | |
[pagina 280]
| |
waarin Karnebeek slechts de Engelschen en niet de Franschen schijnt gekend te hebben. ‘Il faut un coup de barre énergique’, waarmede klaarblijkelijk het aftreden van Karnebeek bedoeld werd. Ik zeide, de geschilpunten niet te kunnen discuteeren, maar te oordeelen, dat de ons vijandige perscampagne in Frankrijk in de kaart der pro-Duitschers hier speelde, die den anti-Duitschers nu konden voorhouden, dat zij zich omtrent de verwachte houding der Franschen na hun overwinning ten eenenmale bedrogen hadden. Allizé vond de houding der Nederlandsche pers niet minder onvriendelijk. Hij drong er bij mij op aan, dat ik den Minister-President vóór mijn vertrek ging zien en hem dit onderhoud mededeelde. Gaarne zou hij mij dan later nog eens hooren wat Ruys gezegd had. Ik beloofde niets, maar vond het belang groot genoeg om Ruys op te zoeken, in wien ik een zeer vlot man vond. Ik bracht het gesprek met Allizé over, waarbij ik duidelijk deed uitkomen, dat ik mij niet op diens standpunt stelde, de juistheid der grieven niet kunnende beoordeelen. Ruys zei dadelijk, dat Karnebeek veel te stijf en gewichtig met de gezanten omging, die flink het land aan zijn persoon hadden, vooral de Italiaan, maar hij kon hem toch onmogelijk thans laten vallen, daar hij in de zaken zelf niet verkeerd gehandeld had en in andere opzichten een goed Minister was, één die zijn departementen eindelijk eens op orde zou brengen. En wie in zijn plaats? Wat dacht ik van Van Swinderen? Ik moest hem die ontraden, hoe goed ik met hem sta. Hij is te oppervlakkig en te weinig werkzaam, heeft in Engeland ook niet de ‘standing’ die hij er behoort te hebben, tengevolge van ondoordachte uitlatingen. 's Middags bracht ik het gesprek ook aan Karnebeek zelf over, die de houding van Allizé allergemeenst vond en aldus opgefrischt naar den Ministerraad toog. Het schijnt mij onmogelijk Karnebeek thans te laten vallen, nu de opgewonden houding der Franschen vermengd is met het annexionistisch lawaai van een deel der Belgische persGa naar voetnoot1, dat heel Nederland met een zekere minachting, maar niet zonder ongerustheid aanziet. Ruys is van meening, dat die annexatie-lusten niet door de Belgische regeering gedeeld worden en door de Franschen aangewakkerd worden. De Franschen voeren iets in hun schild, zoo meent hij, en ik acht dit, gegeven hun overwinningsroes en menschen als Poincaré | |
[pagina 281]
| |
en Clemenceau aan het hoofd, niet uitgesloten. De herleving van den droom van Lodewijk XIV wellicht, die evenwel nooit de sympathie der Engelschen kan hebben. | |
Zaterdag, 14 December 1918.Allizé opnieuw bezocht, om hem mede te deelen, dat ik Ruys gesproken heb. Ik zei hem, dat ik in Ruys een man van gezond verstand gevonden had, maar dat ik geen aanleiding had dezer dagen een sensationeele ontknooping te verwachten. De publieke opinie vereenzelvigt te zeer de Fransche campagne met den Belgischen landhonger. Toen Allizé zeide, niet aan annexatie-lust bij de Belgische regeering te gelooven, wees ik erop, dat dan toch de onverklaarbare dreigende toon der Fransche pers overbleef, niet gewettigd door de feiten waaromtrent grieven tegen onze regeering bestaan. Aannemende, dat in de behandeling van de Limburgsche en interneeringskwestiesGa naar voetnoot1 onhandigheden begaan zijn en Karnebeek niet gebleken is het ideaal van een diplomaat te zijn, dan is al het gebeurde tezamen niet voldoende om zulk een uitbarsting van woede te rechtvaardigen. Menschen zooals ik, francophiele maar goede Nederlanders, zoeken daar iets achter. Allizé verzekerde, dat zulks een verkeerde indruk was en dat hij den toon der Fransche pers niet dreigend, alleen ontstemd vond. Ik wees op de talrijke overdrijvingen en leugens welke in de Fransche bladen voorkomen, klaarblijkelijk met het doel kwaad bloed te zetten. Zoo wordt over de behandeling der Fransche vluchtelingen en der doortrekkende krijgsgevangenen geklaagd, terwijl voor die ongelukkigen alles gedaan wordt wat mogelijk is. Allizé gaf dit onmiddellijk toe en roemde ten zeerste de medewerking van den heer Kan, Secretaris-Generaal van Binnenlandsche Zaken. Het kwam echter wel voor, dat sommige burgemeesters zich niet naar de voorschriften van den Minister gedragen en den vluchtelingen niet meer brood willen geven dan de ingezetenen ontvangen, terwijl de eersten niet anders bekomen kunnen. Ook zouden zij in één plaats met steenen ontvangen zijn. Zulke gevallen zijn echter uitzonderingen. Op de Belgische verlangens terugkomende, herhaalde Allizé, dat hij niet aan neiging tot territoriale expansie geloofde, slechts zou hij het begrijpelijk vinden, indien men van Belgische zijde op de neutraliteit der Schelde zou aandringen, naar mijn meening ook al een gevaar- | |
[pagina 282]
| |
lijk ding om in te willigen en geschikt om ons te zijner tijd het verlies van Zeeuwsch-Vlaanderen, Zuid-Beveland en Walcheren te kosten. Mijn indruk van het onderhoud was, dat de stemming veel kalmer geworden was, of dat Allizé gisteren gepoogd had mij schrik aan te jagen en dien schrik bij de Regeering over te brengen. Daarna bezocht ik aan de Engelsche legatie Robertson (de gezant was juist naar Engeland vertrokken) en Botterell, die beiden uiterst vriendelijk waren en met geen woord van eenige ontstemming repten, ofschoon Karnebeek ook aan die legatie geen persona grata is. Met Van VlissingenGa naar voetnoot1, die uit Duitschland terug is, getelefoneerd. Geen kolen vóór Februari. De toestand wordt uiterst ernstig, onze schepen kunnen niet vertrekken om graan te halen enz. Kolen uit Amerika zijn toegezegd, maar die komen op zijn vroegst in Januari, daargelaten dat zij onze geringe scheepsruimte in beslag nemen. | |
Londen, Donderdag 19 December 1918.Dinsdagavond per ‘Maasstroom’ van Amsterdam vertrokken. Woensdagavond hier aan en dank zij Colijn, die hier vertoeft, een kamer in het hotel gevonden. Londen is overvol en nergens is plaats te vinden. Met mij zijn meegekomen o.a. Nierstrasz en Ferd. de Beaufort. Colijn, die Sir William Tyrrel heeft gesproken, zegt, dat de Engelsche regeering in de Keizerskwestie zeer gematigd is geworden en geen eisch zal stellen zonder met ons overleg gepleegd te hebben. Van Swinderen bevestigt dit; Balfour heeft hem bovendien aangaande de Limburgsche kwestie (het doorlaten der Duitsche troepen) meegedeeld, dat de Engelsche regeering het als een ‘technical error’ beschouwde en het incident voor haar geëindigd was.Ga naar voetnoot2 De Engelschen moeten, zooals ik reeds verwachtte, niets van den Belgischen landhonger hebben, waartegen zij direct ingaan. Van Swinderen heeft hier hetzelfde verhaal gehoord, dat, ik meen, Ruys de Beerenbrouck mij vertelde, nl. dat de Franschen Luxemburg willen hebben en de Belgen zich met Limburg willen troosten. Volgens Colijn is het (een) feit, dat Allizé Karnebeek vóór den wapenstilstand heeft | |
[pagina 283]
| |
gepolst of wij een stuk Duitsch gebied wilden hebben, wat natuurlijk geweigerd is. Natuurlijk heeft dit Fransch-Belgische gekonkel geen sympathie bij de Engelschen, die ons daarom ook in de Keizerkwestie zullen steunen. Hirst bezocht, die mij introducties voor Hoover en Colonel House bezorgt. Ik ontmoet bij hem ook Dell, den uit Frankrijk gezetten correspondent van de Manchester Guardian. Zij hebben hoop, dat Wilson zijn program zal kunnen doorzetten. | |
Zaterdag, 21 December 1918.Gisteren Huth Jackson bezocht en bij hem gedineerd. Hij laat mij zijn correspondentie met Runciman zien, waarin hij hem vraagt, of de Asquith-liberalen, waartoe Runciman behoort en die mede verantwoordelijk voor de z.g. Paris-resolutions zijn - het in 1916 overeengekomen schema voor discriminatie na den oorlog ten gunste van de geallieerden en ten nadeele van de centrale landen - nog voor de daarin vastgelegde economische politiek opkomen. Huth Jackson is links liberaal en vrijhandelaar en verfoeit het samengaan der Asquithianen met de Unionisten in de onlangs plaats gehad hebbende verkiezingen, hetwelk dan ook den ondergang van het liberalisme als staatkundige partij tengevolge zal hebben en bovendien het antagonisme tusschen de Arbeiderspartij en de ‘bourgeois’, tot nu toe in Engeland vrijwel onbekend. Runciman verklaart zich in zijn antwoord zuiver vrijhandelaar en acht de liberalen niet aan de Parisresolutions gebonden, nu het Mittel-Europa-planGa naar voetnoot1 van Duitschland, waartegen zij front maakten, met de ineenstorting van den vijand geheel van de baan is. Ik vind Huth Jackson vrij pessimistisch voor de vooruitzichten van een goeden economische vrede en ik kan niet veel hoopvoller zijn want de Engelsche zakenwereld, waar de vrijhandel weliswaar terrein verloren heeft, maar die toch in het algemeen een gezond begrip van billijkheid huldigt, is nog te veel met | |
[pagina 284]
| |
het denkbeeld Duitschland te straffen, behept en is te onbekend met de positie der aan Duitschland grenzende neutralen, om veel aandacht aan hun belangen te schenken. Hartley Withers van de ‘Economist’, dien ik ook bezoek, is al even zwart gestemd, hij verwacht alleen gezonde begrippen van Amerika (eigen belang). Ik moet zien nu nog eenige mannen van invloed bij het tegenwoordige regime te spreken te krijgen. Ongelukkig is Generaal Smuts ziek, er zijn veel menschen met Kerstvacantie weg. Van Jackson krijg ik een introductie voor Lord Milner. De Franschen zijn, ook volgens Van Swinderen, door hun overwinning geheel van de kook geraakt. Met hen is over een gezonde economische politiek na den oorlog niet te spreken; zij denken niet meer aan de belangen van anderen, Duitschland moet ten koste van alles voorgoed verlamd worden. Daarbij komt, dat de stemming in Frankrijk tegen Nederland door de pers zeer opgewonden is, volgens de één een vuurtje door de Belgische Walen aangestookt, volgens de anderen dienende om de verwezenlijking van zekere imperialistische lusten der Fransche regeering te bevorderen. Met Colijn, die morgen naar Holland terugkeert, spreek ik af, dat hij Karnebeek zal voorstellen de Scandinavische neutralen te benaderen, ten einde met hen samen aan de Geallieerden te verzoeken geen discriminatie-politiek aan te nemen, alvorens de geïnteresseerde neutralen te hebben gehoord. De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij overeenkomst namens de Regeering goedgekeurd en het Agricultural AgreementGa naar voetnoot1 bij ontstentenis van den heer Lovink, die ziek is, geteekend, een en ander met Colijn samen. | |
1ste Kerstdag 1918.Men schiet hierGa naar voetnoot2 nog minder vlug dan anders op, iedere Engelschman denkt nu in de eerste plaats aan zijn holidays, behalve de staatslui, die door het morgen verwachte bezoek van Wilson in beslag genomen worden. Lord Milner heeft mij dan ook niet kunnen ontvangen, maar laten weten, dat hij het later gaarne zal doen. Van Runciman, aan wien ik geschreven had, geen antwoord. Hij is vermoedelijk niet in Londen. Hartley Withers, met wien ik gisteren op de | |
[pagina 285]
| |
Arts Club dejeuneerde (aanwezig was ook Dudley Ward, vroeger correspondent van de Economist in Berlijn en nu aan de Treasury verbonden), bleek thans wat betere verwachtingen van de Parijsche conferentie te hebben. De Parijsche resolutiesGa naar voetnoot1 zijn volgens hem voorgoed in de doos, sedert de Geallieerden zich met Wilson's 14 punten vereenigd hebben - met uitzondering van de vrijheid der zee - terwijl hij vertrouwt, dat Engeland zich overigens door overwegingen van billijkheid en recht zal laten leiden. Hij geeft echter toe, dat de Regeering de Engelsche zakenwereld niet schijnt te constuleeren, hetgeen, gegeven de anti-neutrale (en vooral anti-Nederlandsche) stemming in Frankrijk en de onzekerheid in hoeverre Engeland Frankrijk in sommige zaken zal steunen als vergelding van den steun dien Frankrijk in het maritieme geschilpunt tusschen Amerika en Engeland aan het laatste land zal geven, eenige ongerustheid wettigt. Withers gelooft wel aan het totstandkomen van een verbond van natiën, mits men daaraan niet te veel voorwaarden wil verbinden, zooals gelijkheid van tarieven, wetgeving en munt, onderwerpen welke mettertijd aan de orde kunnen komen wanneer het Verbond eenmaal bestaat, gesteund op ontwapening, internationaal scheidsgerecht en internationale politie. Naar mijn meening zal dat Verbond mogelijk zijn voor alle beschaafde en hoogontwikkelde volkeren en enkele die, zooals Spanje, minder ontwikkeld zijn, doch wier ligging medebrengt, dat zij niet licht aan conflicten blootgesteld zijn. Van de Zuid-Slavische volkeren, de Hongaren, Grieken en Bulgaren verwacht ik geen heil. Ook acht ik een volkerenbond op den duur niet mogelijk zonder vrijhandel. Naar het mij voorkomt, zal men te Parijs echter eerst den vrede moeten sluiten, en zoo de staatslieden der Entente wijs zijn, verlangen zij van Duitschland niet het onmogelijke, d.w.z. zij leggen het een behoorlijke schadevergoeding aan België en Frankrijk op, doch verhinderen het niet, door onthouding van grondstoffen, zijn bedrijfsleven weer op te nemen en de opgelegde schadevergoeding te betalen. Het is voor de rust en de welvaart van de geheele wereld van belang, dat Duitschland zoo spoedig mogelijk weer zijn rol als producent en consument gaat spelen, en is men bang voor het ‘dumpen’ van Duitsche artikelen op de markten der Geallieerden, welnu, laat hen Duitschland dwingen het vrijhandelstelsel in te voeren, dat de socialisten daar trouwens zeggen te begeeren. | |
[pagina 286]
| |
Sheldon, dien ik gisteren sprak en die juist van Parijs terug is, zegt, dat wij ons in Holland niet over tenachterstelling bij andere landen ongerust behoeven te maken. De Parijsche besluiten van 1916 zijn dood - ook voor de Fransche regeering. Hij is evenwel zeer weinig opgewekt over de voedselvoorziening van Midden-Europa, speciaal Oostenrijk-Hongarije. Schepen met graan, door Hoover naar Triëst gestuurd, zijn daar reeds aangekomen, om in de eerste plaats Weenen te voorzien, waar honderdduizenden den hongerdood nabij zijn, maar hoe de Joego-Slaven en Tsjecho-Slowaken te helpen, in wier weinig samenhangende landen de toestand duister en verward is en Hongarije wellicht helpen kan, doch niet wil, is moeilijk uit te maken. Nu Oostenrijk als staat verdwenen is, lijkt mij de kans groot, dat dat gedeelte van Midden-Europa een tweede Balkan zal worden. Het oude Habsburg, hoe afgetakeld ook, hield tenminste de orde onder die door elkaar geworpen rassen, die elkaar driehoeksgewijze haten. Intusschen zegt Sheldon mij vertrouwelijk, dat het plan bestaat tal van artikelen zonder eenige restrictie naar Nederland en andere neutrale landen te laten uitvoeren, dus ook geen consignatie aan de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij, met de bedoeling, dat die naar de centrale landen doorsiepelen. Spek en landbouwwerktuigen zijn de voornaamste dier artikelen. Zoolang de wapenstilstand nog niet door den vrede gevolgd is, kunnen de Entente-landen geen directen uitvoer naar die landen toestaan, doch men wenscht aan zekere nooden aldaar tegemoet te komen en in de eerste plaats in den vorm van zulke middellijke leveringen van goederen, waarvan de Entente een overschot heeft. Dit alles is zeer verheugend, doch hadden wij maar kolen, waarmede we onze schepen konden laten varen! Duitschland levert niet en Engeland bijna niet. Dit zal minstens tot Februari zoo duren. Wij trachten thans eenige liquid fuel te bekomen, maar de meeste schepen moeten daarvoor nog ingericht worden. | |
Parijs, 28 December 1918.Kerstavond bij de Van Swinderens gevierd. Zeer gezellig, maar ik denk aan MarieGa naar voetnoot1, die alleen te Amsterdam zit. Den 2den Kerstdag bij Hirst te Saffron Waldon, bekoorlijk oud stadje in Essex, doorgebracht. Het mooie Gothische kerkje (van binnen is de mooie vlakke | |
[pagina 287]
| |
zoldering uit hout merkwaardig) teekent zich op den heuvel in het zonnige en toch heiïge vriesweer prachtig af. Kennis gemaakt met de oude Mrs. Hirst, een vriendelijke oude dame, en zijn zuster en zwager Mrs. & Mr. Allan, verder met vele andere notabelen uit de plaats, o.a. Mr. Adams en een officier, Captain Taylor - zeer sympathiek. Van Lord Milner een brief ontvangen, dat hij mij vóór mijn vertrek niet ontvangen kan, maar later gaarne. Stemming in Londen te onzen opzichte zeer gunstig behalve bij jonge kranten als de Pall Mall en bij een deel van het volk door de anti-keizer verkiezingscampagne in de pers opgezwiept. Nu de verkiezingen voorbij zijn, zal ook dat wel luwen. Als er zich maar geen nieuwe incidenten tijdens de vredesconferentie voordoen. Gisteren via Folkestone-Boulogne overgestoken en 's avonds te Parijs gearriveerd, waar Rochussen een appartement voor mij in het Hotel Bristol heeft gereserveerd. Rochussen, hedenmorgen ontmoet, schildert mij de moeilijkheden welke hij met De Stuers naar aanleiding van zijn benoeming heeft gehad. De oude heer en ook Loudon, die hier reeds lang zit en een brief van de Koningin aan President Wilson heeft te overhandigen - welke Wilson echter nog steeds niet in ontvangst heeft genomen - zien in hem een dwarskijker.Ga naar voetnoot1 Dat en de buitengewone ontstemming der Franschen hebben zijn werk zeer moeilijk gemaakt. We gaan samen Gandolphe bezoeken, die voor eenigen tijd uit Holland teruggekeerd is en hier in het Maison de La Presse zetelt. Het is een buitengewoon heldere man, die het standpunt van Allizé verdedigt, waartegenover Rochussen op bewonderenswaardige begrijpelijke manier Karnebeek's standpunt duidelijk maakt, maar Gandolphe natuurlijk niet overtuigt. Gandolphe is ons echter zeer vriendschappelijk gezind. Hij kan ons van nut zijn.Ga naar voetnoot2 's Namiddags twee-urig onderhoud met De Stuers, aan wien ik behalve door Karnebeek door Van Swinderen aanbevolen ben. Zeer welwillende ontvangst. Hij maakt niet den indruk van geheel op de hoogte te zijn. Is blijkbaar weinig over Karnebeek en Rochussen ge- | |
[pagina 288]
| |
sticht, ofschoon hij zich over de moeite die de laatste zich geeft, gunstig uitlaat. Zegt, dat Loudon nog steeds niet door Wilson ontvangen is, maar dat hij (De Stuers) door tusschenkomst van den Amerikaanschen oud-ambassadeur WhiteGa naar voetnoot1 bericht heeft, dat Wilson ons althans niet den smaad zal aandoen, Zwitserland wel te bezoeken en Nederland niet. De houding van Wilson tegenover Loudon, dien hij kent en waarvan hij moet weten, dat hij hem een brief van de Koningin heeft af te geven, verraadt overigens weinig beleefdheid. Het heet, dat hij geen tijd heeft gehad. De Stuers is ook heelemaal niet over Allizé en nog minder over Mevrouw Allizé te spreken, die volgens hem vijanden van Nederland zijn. Zeer grieft hem ook de houding der Nederlandsche pers jegens hem, speciaal het Handelsblad, welke animositeit aan een oude ruzie tusschen hem en Louis Israëls toe te schrijven moet zijn.Ga naar voetnoot2 Van Rochussen weet ik, dat zich tusschen De Stuers en HerbetteGa naar voetnoot3, den zwager van Allizé en redacteur van de Temps, een onverkwikkelijk incident heeft voorgedaan. Deze krant, zoowel als de andere Fransche kranten, weigeren rectificatie van hun leugens te onzen opzichte op zich te nemen. | |
29 December 1918.Bij mijn schoonfamilieGa naar voetnoot4 doorgebracht. 's Avonds bevat de Temps een artikel, de toevoeging aan België van Zeeuwsch-Vlaanderen en een deel van Limburg bepleitende, geteekend Roland de Marès. Rochussen is van plan Herbette te gaan zien, voor wien hij een introductie van Picard, Secretaris-Generaal van de Banque de France, heeft. Ik moedig hem hierin aan. | |
[pagina 289]
| |
Maandag, 30 December 1918.Ik woon een onderhoud tusschen Rochussen en Herbette in ons hotel bij. Rochussen zeer gevat, doch eenigszins opgewonden en nu en dan te cru voor Fransche conversatie (ofschoon hij het Fransch volkomen beheerscht), Herbette kalm en met zachte stem sprekende. Toen Rochussen verklaarde, dat een poging tot realiseering van de Belgische begeerte naar vergrooting van grondgebied te onzen koste noodzakelijk tot een nieuwen oorlog moest leiden, stond Herbette op en verklaarde na zulk een dreigement het gesprek te moeten afbreken. Rochussen verklaarde hierop, dat het dreigement in de Belgische aanspraken lag en elke Nederlander, evenals elke Franschman, zijn grondgebied zou verdedigen, indien men het trachtte aan te randen. Ik viel hem hierin bij en zeide dat, hoewel ik het ‘inadmissible’ achtte, dat de Fransche regeering de Belgische eischen zou steunen, de stemming onder de francophiele Nederlanders door de hardnekkige perscampagne ten aanzien van de oprechte bedoelingen van Frankrijk twijfelachtig begint te worden en de pro-Duitschers juichen. Het standpunt van Herbette was, dat Frankrijk grooten dank aan de Belgen voor hun houding in den oorlog schuldig was en het aan een krachtige positie in de toekomst moest helpen, aan de eene zijde de herziening van de Schelderegeling met de beveiliging van de vrije vaart daarop door de beheersching van den zuidelijken oever (Zeeuwsch Vlaanderen) en aan den oostelijken kant de beveiliging van zijn Noord-Oost grens door het bezit van Limburg. Alsof ik onbekend was met de familiebetrekking tusschen Herbette en Allizé, deelde ik hem mede, dat in mijn gesprekken met den laatste deze alle deelneming van de Fransche en Belgische regeering aan zulke opvattingen had ontkend; slechts zou volgens Allizé de kwestie der Schelde - en neutraalverklaring - moeten worden overwogen. Rochussen, die in alles Karnebeek verdedigt, wimpelde dit denkbeeld geheel af, daar de neutraalverklaring in hun oog het begin van het verlies der Schelde-oevers is. Intusschen heeft Colijn aan Tyrrel verklaard, dat, indien de rechtspositie van alle toegangswegen naar binnenslands gelegen havens ter vredesconferentie ter sprake kwam, de Nederlandsche Regeering zich wel tot overleg over de Schelde zou laten vinden. Intusschen geloof ik, dat de handhaving van de tegenwoordige positie België niet verzwakt en in het geval van oorlog - evenals zij het in dezen oorlog was - een bron van sterkte kan zijn. Indien de Duitschers Antwerpen als basis voor de duikbooten hadden kunnen gebruiken, zou het er voor Engeland leelijk uitgezien hebben. | |
[pagina 290]
| |
Uit het onderhoud, dat een geheel particulier karakter droeg en ten slotte vriendschappelijk eindigde, behielden wij den indruk, dat allerlei onwaarheden omtrent historische en geografische feiten goed zijn, om te pogen verlangens te verwezenlijken, welke met grooten aandrang uitgesproken worden, nu zich incidenten als de doorlating door Limburg van 70.000 man Duitsche troepen hebben voorgedaan, welke incidenten ook, op zijn minst genomen, door de Fransche pers gekleurd voorgesteld worden. | |
Dinsdag, 31 December 1918.Ik ontvang een onhebbelijk briefje van De Stuers, waarin hij kennisneming verlangt van mijn verslag aan Karnebeek van een onderhoud dat ik hedenmiddag met Colonel House zal hebben. Het is in den toon van een meerdere aan een ondergeschikte vervat.Ga naar voetnoot1 Mogelijk is het een vergissing van een wat vlugge pen en ik antwoord daarom, nadat het onderhoud heeft plaats gehad, dat ik mij voorstel hem mondeling verslag uit te brengen en daarvoor belet op morgenochtend aanvraag. Hierop komt antwoord, dat de heer De Stuers morgenochtend bezet is, doch mij gaarne overmorgenochtend zal ontvangen, terwijl er gelegenheid bestaat morgenmiddag op de thee, waartoe hij mij uitgenoodigd heeft, over de zaak te spreken. Ik wensch zoo mogelijk een breuk te vermijden, doch kan mij geen orders van den heer De Stuers laten aanleunen. Rochussen heeft voortdurend wrijvingen met hem. Zoowel De Stuers als Loudon hebben onze komst zeer ongaarne gezien en beschouwd als een bewijs van onvermogen. Rochussen, die als een paard werkt en reeds tal van menschen van invloed, dank zij particuliere connecties gezien heeft, is nog steeds niet officieel door De Stuers aan Pichon voorgesteld en wordt niet door hem op de hoogte gehouden. Ik heb zorgvuldig de kwestie van rang in de gezantschapshiërarchie vermeden en ben hier gekomen als lid van den Raad van Bijstand van den Minister, ‘adjoint à la légation’, dus buiten de formatie staande. Ik ben volkomen bereid, De Stuers volledig op de hoogte te houden en hem zelfs copieën van mijn brieven te laten lezen, doch niet op bevel. Des namiddags te 2.30 heb ik een door mijn schoonvaderGa naar voetnoot2 gearran- | |
[pagina 291]
| |
geerd onderhoud met den heer Petsch, vader van een jongmensch dat aan de legatie te Den Haag gedetacheerd is en ons wel eens bezoekt. Hij is de rechterhand van den Heer Loucheur, Minister voor de Reconstructie van het ontruimde gebied van Noord-Frankrijk. Hij is niet zeer op de hoogte van de werkelijke grieven die men tegen ons formuleert, maar erkent, dat Holland niet populair is. Voor de Belgen is zijn sympathie niet groot. Zij hebben het Duitsche leger in den beginne eenige dagen opgehouden, wat allicht één der reddingen van Frankrijk geweest is, doch overigens hebben zij zich weinig heldhaftig en nuttig gedragen. Hij zal trachten van den heer Loucheur gedaan te krijgen, dat hij mij een onderhoud toestaat. Te 4.45 word ik door Colonel House in het Hôtel de Crillon ontvangen. Hij is een klein, ongeveer 55-jarig man, zeer welwillend, ziet er wat vermoeid uit. Heeft elk kwartier het een of andere onderhoud, zooals uit de lijst blijkt, welke ik teeken voordat ik bij hem toegelaten word. Ik zeg hem, dat ik, hoewel mij voornamelijk met economische kwesties bezig houdende, van deze gelegenheid gebruik maak door zijn aandacht (dus die van President Wilson) op de Belgisch-Fransche perscampagne tegen Nederland en de daarin naar voren gebrachte territoriale verlangens te vestigen, welke een noodlottigen invloed op de stemming in Nederland hebben en zeker niet met den eisch van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren overeenstemmen, aangezien de bevolking van Zeeuwsch-Vlaanderen en Limburg niet van Nederland afgescheiden wenscht te worden. House bleek op de hoogte van de beweging en sprak niet tegen, dat de Fransche regeering achter de campagne zit. Hij zeide te vertrouwen, dat er geen eisch tot afstand van grondgebied tot ons zal komen, doch vroeg mij hem te waarschuwen wanneer de zaak tegen zijn verwachting ‘imminent’ werd. Hij wist ook, dat de Engelsche regeering deze plannen niet steunt. Het getal der betrokken inwoners, dat ik op 200/250.000 schatte, vond hij belangrijk genoeg. Na mijn terugkomst in het hotel vernam ik van Rochussen, dat hij Berthelot, den chef der politieke afdeeling aan de Quai d'Orsay, particulier en door Picard van de Banque de France geïntroduceerd, gesproken heeft en door deze als marmer ontvangen is. Hij had slechts te constateeren, dat er schending van neutraliteit door Nederland had plaats gehad, nl. in Limburg, doordat daar èn troepen èn gedeelte der wapens èn buit doorgelaten waren. Te discussieeren viel over de zaak niet. De Fransche regeering had haar feitendossier vastgesteld, en indien wij daartegenover een andere voorstelling zet- | |
[pagina 292]
| |
ten, zou een zeer ongewenschte toestand ontstaan. Het onderhoud was daarmede afgeloopen. Aldus wordt het duidelijk, dat de Fransche regeering één grief heeft, die waarschijnlijk tot grond voor het eischen van concessies zal moeten dienen. Rochussen vertrekt morgen naar Londen om Van Swinderen te spreken en daar de autoriteiten te polsen. Ik vraag opnieuw een onderhoud met Colonel House aan.Ga naar voetnoot1 |
|