integratieproces te schetsen. Hierop had Chevènement scherp gereageerd. Hij zag in Fischers toekomstvisie een bewijs dat de Duitsers, na de traumatische ervaringen die zij met hun eigen nationalisme hadden gehad, nog steeds niet verzoend waren met het begrip natie, ja dit ‘verduivelden’ en daarom vluchtten in de ‘heimwee naar een soort federatie’.
In het persoonlijk debat dat beide heren onlangs hadden, kwamen zij conceptueel niet nader tot elkaar. De oorzaak is duidelijk: het wereldbeeld van de Fransman is sterk gemarkeerd door een nationalisme zoals dat door de Franse Revolutie van 1789 in het leven is geroepen, terwijl dat van de Duitser gevormd is door een heel andere historische achtergrond.
Fischer schetst die achtergrond aldus: ‘Het was moeilijk voor ons een modern begrip van de natie als gemeenschap van citoyens te ontwikkelen. Duitsland had geen succesrijke burgerlijke, revolutionaire traditie, waarop het zich beroepen kon. (...) Pas in de vreedzame revolutie van 1989 heeft onze geschiedenis eindelijk haar bestemming gevonden’ (sich aufgelöst, staat er in de Duitse tekst, wat in de Franse, minder bevredigend, als libérée wordt vertaald).
De Fransman gelooft niet in dit Duitse ‘postnationalisme’, omdat hij, als Fransman, zich thuis voelt in zijn eigen natie en geen behoefte heeft aan een overstijgend begrip. ‘Het volk is van nature drager (dépositaire) van de soevereiniteit’, zegt hij als erfgenaam van de Franse Revolutie, en aangezien er geen Europees volk bestaat, kan de soevereiniteit niet overgedragen worden. ‘De Europese citoyenneté is een namaak-burgerschap.’
Hoe verschillend de inzichten van de Fransman en de Duitser zijn, bleek ook uit een kort historisch discours tussen hen. ‘Natuurlijk zijn onze naties aanmerkelijk ouder dan onze natiestaten’, zei Fischer. Waarop Chevènement: ‘Dat is niet het geval in Frankrijk. In Frankrijk is de natie een politieke en culturele schepping, die rondom de staat is gevormd.’ De Fransman kan zich geen natie zonder staat voorstellen, de Duitser wel.
Het is hier niet om gelijk of ongelijk te doen. Hier staan twee verschillende denkwerelden tegenover elkaar. De conclusie dringt zich op dat het vrijwel onmogelijk lijkt dat uit die twee denkwerelden één staatkundige conceptie zal voortkomen