Na 1848 kwam, met Thorbecke, een andere sociale laag aan de macht: de gezeten liberale burgerij, meestal niet behorende tot de oude, al dan niet geadelde, regentenfamilies. Deze nieuwe ‘regenten’ waren wel degelijk voortdurend in conflict met koning Willem iii, die eerder door de oude regenten werd gesteund. De schrijver Jacob van Lennep, politiek conservatief en behorend tot wat een nazaat de ‘late regenten’ zou noemen, verheerlijkte het ‘geliefd vorstenhuis’.
Maar wat eens rebels was wordt, eenmaal aan de macht, geleidelijk conservatief en past zich aan de oude, min of meer ontmantelde structuren van de macht aan. Zo ook de thorbeckiaanse liberalen. Die raakten, na Thorbeckes dood (1872), verdeeld in progressieven en conservatieven. De laatsten, oudliberalen genoemd, waren ‘de oud geworden erfgenamen van Thorbecke’, zo schrijft H. te Velde in zijn bijdrage aan een bundel over het regentschap van koningin Emma (1890-1898).
‘Deze groep’, zo vervolgt hij, ‘had een grote, maar afbrokkelende invloed in het maatschappelijke en culturele leven en zocht, onder invloed van sociaal-politieke spanningen, steun bij de monarchie om de nationale eenheid te versterken.’ Koning Willem iii, die nauwelijks toerekeningsvatbaar was, kon moeilijk hun geestdrift wekken. Dat deed echter, na 's konings dood, zijn weduwe Emma wel. Zo ontstond de band tussen Oranje en de nieuwe, maar intussen ook alweer oud geworden regenten.
In een later boek toont Te Velde aan dat die toenadering van de kant van de oudliberalen al vóór de dood van Willem iii was begonnen. In 1885 - dus vijf jaar vóór zijn overlijden - opperde een liberale krant het idee voor een nieuwe nationale feestdag. Dat moest 31 augustus worden, de geboortedag van prinses Wilhelmina. Op die dag zouden alle landgenoten zich kunnen herinneren dat ‘er althans één band is die ons allen vereenigt’.
Dit idee werd door de oudliberalen met geestdrift overgenomen (minder door de antirevolutionairen). Het motief van de liberale geestdrift was eerder defensief dan offensief: ‘Elites zochten in de dynamische massasamenleving die zich begon te ontwikkelen, naar bindmiddelen om desintegratie en revolutie te voorkomen’, zo schrijft Te Velde. Dat verschijnsel deed zich overigens ook in andere Europese landen voor.