Boeren hebben gezien dat de Hollanders ook als soldaten verre hun meerderen zijn en dit kunnen zij niet verkroppen.’
Een paar dagen later ontvangt De Beaufort de officier Asselbergs, eveneens attaché bij de Zuidafrikaanse republieken. Zijne indrukken komen vrijwel overeen met die van den heer Thomson. De Boeren vechten voor het meerendeel om buit te behalen, niet voor de onafhankelijkheid. Zij hadden veel meer kunnen doen, indien zij dat hadden gewild (...)
‘Bij de Boeren bewondert Asselbergs de sterkte hunner zenuwen. Zij laten met de grootste kalmte den vijand tot op korten afstand naderen zonder een schot te lossen. Het is een jagerseigenschap die geen andere soldaten bezitten. (...) De omkoopbaarheid in de Zuid-Afrikaansche republiek is zeer erg. Het verraad is er alledaagsch, voor geld doet men alles.’
Eenzelfde oordeel van een kapitein (jhr. J.H.) Ram - een intieme vriend van Louis Couperus -, die eveneens verslag komt uitbrengen aan de minister van Buitenlandse Zaken: ‘Ook hij, die met groote verwachtingen was vertrokken, is zeer teleurgesteld.’ Ook heeft hem ‘zeer getroffen de anti-Hollandsche stemming bij de Boeren’. (Is dat dezelfde stemming die Elisabeth Eybers' conservatieve grootvader over de apartheidspolitiek van premier Verwoerd - een Nederlander! - deed zeggen: ‘Zoiets kan alleen een Hollander bedenken’?)
Een andere dierbare indruk die wij uit die tijd hebben overgehouden, is dat het de jonge koningin Wilhelmina was die de kruiser Gelderland naar Mozambique stuurde om daar de gevluchte president Krüger op te halen. De Beaufort noteert in september 1900:
‘Intusschen was Kruger naar Lorenço Marques geweken; mijn ambtgenoot van Marine Röell deelde mij mede dat, zoo ik het verlangde, een schip dat naar Indië op reis was en in de Roode Zee stoomde, gemakkelijk naar Lorenço Marques kon gaan om Kruger af te halen. Dit denkbeeld greep ik aan (...).’ Het was dus geen initiatief van Wilhelmina - tenzij zij het idee aan Röell geopperd had, die het, zonder de bron te noemen, aan De Beaufort doorgaf.