Lof van de negentiende eeuw
‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt er op aan haar te veranderen.’ Dit woord van Karl Marx ligt ten grondslag aan de gedachte van de maakbare samenleving, die in Nederland haar hoogtepunt vond in het kabinet-Den Uyl (1973-1977), en dat is lang geleden. Nog geen twintig jaar later voelde Den Uyls opvolger, de sociaal-democraat Kok, het als een bevrijding de ideologische veren van zich af te kunnen schudden. Sindsdien is het met de sociaal-democratie bergaf gegaan.
Trekken de filosofen dan toch aan het langste eind? In elk geval is het gedachtengoed van Marx' tijdgenoot Alexis de Tocqueville duurzamer gebleken dan dat van de man die de proletariërs van alle landen opriep zich te verenigen (wat ze tot dusver niet gedaan hebben). In elk geval is het merkwaardig dat het werk van de Franse edelman ruim honderd jaar na zijn geboorte een revival meemaakt.
Die revival manifesteert zich, onder andere, in de eerste Nederlandse vertaling van zijn hoofdwerk, Over de democratie in Amerika, die onlangs bij uitgeverij Lemniscaat uitkwam. Dit gaf mij aanleiding om twee weken geleden ook over Tocqueville te schrijven en hem te vergelijken met die andere grote negentiende-eeuwer. Blijkbaar staan wij nog altijd op hun schouders, al zijn die van Marx wankeler gebleken dan die van Tocqueville.
Als negentiende-eeuwers waren beiden, hoezeer overigens ook verschillend in afkomst en denken, op sommige gebieden onderhevig aan de beperkte zienswijze van hun tijd. Zo komt het voor zijn hedendaagse bewonderaars misschien als een verrassing te vernemen dat de wijze Tocqueville een vurig voorstander was van de Franse verovering van Algerije in 1830. Hij zag in Frankrijks aanwezigheid in Noord-Afrika zowel een teken van nationaal prestige als een tegenwicht tegen Engelands pogingen Egypte onder zijn controle te krijgen.
Tocqueville had de Koran bestudeerd en vond dat de tradities van de inheemse bevolking gerespecteerd dienden te worden, maar was tevens van mening dat Frankrijk de opdracht had het land te moderniseren. Daarin ging hij ver: hij bepleitte een herbevolking van het land via massale immigratie van Fransen. Ook vond hij dat Algerije direct vanuit Parijs geregeerd moest worden. Beide wensen kwamen in vervulling: honderdduizenden Fransen (en ook Spanjaarden en Italianen) zouden zich in Algerije vestigen, dat in drie Franse departementen verdeeld zou worden.
Maar hij behield zijn kritische zin, want hij schreef: ‘God moge Frankrijk behoeden voor een machtsovername door officieren van het leger in Algerije.’ Negenennegentig jaar na zijn dood zou dit bijna gebeuren: in 1958 zou het leger in Algerije in opstand komen tegen Parijs en de weg banen voor generaal de Gaulle, die vier jaar later Algerijes onafhankelijkheid zou erkennen (en daarom door die officieren als een verrader zou worden beschouwd). Ook hier had Tocqueville, tot op zekere hoogte, zijn vooruitziendheid getoond.
En Marx? Ook hij was geen principiële tegenstander van het kolonialisme. Zo zag hij de Britse overheersing als een noodzakelijke fase die India door moest om tot modernisering te komen - in wezen geen ander standpunt dan Tocqueville ten aanzien van Algerije innam. Het verschil is dat Marx een geweldige schelder kon zijn en in zijn scheldpartijen opmerkingen kon maken die nu als racistisch, zelfs anti-joods, zouden worden beschouwd. Tocqueville bleef een heer.
Blijkbaar viel de onafhankelijkheid van de koloniale volken buiten het intellectuele blikveld van de negentiende eeuw. Ook Multatuli, die graag door alles wat zich progressief noemt ingelijfd wordt, verzette zich niet tegen de heerschappij van Nederlanders over Indië. Hij verzette zich tegen de manier waarop die heerschappij werd uitgeoefend, onder andere via knevelende inlandse vorsten en hoofden. Hij kwam wél op voor de inheemse bevolking, niet voor hun onafhankelijkheid, althans niet voordat men het land ‘aan den teugel heeft daar het anders (...) onbestuurd van de rotsen te pletter valt’.
Drie geheel verschillende persoonlijkheden, die niettemin, ieder voor zich, kenmerkend zijn voor de negentiende eeuw. Twee van hen, Marx en Multatuli, hebben een politieke invloed gehad die de grenzen van hun eeuw ver overschreed. Over Marx' invloed hoeven we het niet te hebben. Die heeft in elk geval tot 1991 geduurd, toen de Sovjetunie verdween. Multatuli was de inspirator van de ‘ethische politiek’, die ten slotte zou leiden tot erkenning van Indonesiës onafhankelijkheid.
Reden genoeg om, althans wat Nederland betreft, de negentiende eeuw niet weg te zetten als de duffe eeuw van de dominee-dichters. Leven we trouwens niet nog in een staatsbestel dat de schepping is van de negentiende-eeuwer Thorbecke?
Correctie: anders dan ik hier op 21 april beweerde, is er onlangs wél een vertaling van Karl Marx' Das Kapital verschenen. Bij uitgeverij Boom in 2010.