Nieuwe hardvochtigheid
‘Nee, dat hadden we veertig jaar geleden niet gedacht, dat de verheffing via het onderwijs ook schaduwzijden zou hebben.’ Dat zei mevrouw José Manshanden onlangs in Trouw. Zij is lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, die in april het rapport Nieuwe ronde, nieuwe kansen presenteerde. De zoveelste erkenning dus dat we veertig jaar geleden - dus rond 1970 - te optimistisch zijn geweest.
De afgelopen decennia is er gestreefd naar sociale stijging. Daar heeft de overheid vanaf de jaren vijftig en zestig - dus ook kabinetten waar de PvdA niet in zat - fors ingezet op onderwijs. De investeringen waren gebaseerd op het ideaal van de open samenleving, die rechtvaardiger geacht werd dan de klassenmaatschappij.
Dat is ook wel gelukt, maar zoals elke stijging, plat ook de sociale stijging op den duur af - hetzij uit zichzelf, hetzij doordat zij tegenkrachten opwekt. ‘Hoe hoger de bevolking opgeleid raakt, hoe moeilijker het wordt voor de volgende generatie de ouders te overtreffen. (...) Sociale daling is zelfs een reële optie geworden’, zegt het rapport.
Ook blijkt afkomst nog altijd invloed te hebben. Het opleidingsniveau van de ouders werkt door in mogelijkheden voor de kinderen. Een goede opleiding is een voorwaarde voor een goede positie, maar geen garantie. Aanvullende competenties maken het verschil, zoals intelligentie, die, volgens het rapport, ‘een erfelijke component kent’. Nu, dit laatste ook maar te suggereren was nog niet zo lang geleden volstrekt taboe.
Het rapport ontziet heilige huisjes dus niet. In elk geval blijkt de belofte van een voortdurende en onbelemmerde sociale stijging minder vanzelfsprekend dan was gedacht. Er zijn zelfs tekenen van een nieuw soort klassensamenleving, gebaseerd op opleidingsniveau: een scheiding tussen hoger en lager opgeleiden. Zo ontstaat er een ‘nieuwe hardvochtigheid’. Dat zijn de schaduwzijden, waarmee de hervormers van de laatste vijftig jaar geen rekening hadden gehouden.
Als je dit zo leest, komt wel de vraag op of de hervormers van toen zich niet meer bezig hebben gehouden met de hervorming van de samenleving (onder andere via onderwijs) dan met het bestuderen van die samenleving zelf. De geschiedenis toont immers aan dat elke stroming haar reactie oproept. Ook in de klassenmaatschappij bestond het fenomeen van sociale stijging: elke sociale elite is eens door haar voorganger als parvenu beschouwd geweest.
Dat doet zich nu ook voor. Terwijl de ouders nog voet- of korfbalden, gaan de kinderen hockeyen (onder aanmoediging van de ouders). Ook de populariteit van het gymnasium kan gezien worden als een symptoom van sociale stijging. Daar zit heus niet alleen de zucht naar studie van de oude talen achter. Ja, het feit dat de VVD de grootste partij is geworden, is, in zekere zin, ook een uiting van sociale stijging, één die zeker niet door de hervormers van toen is gewild.
In zoverre heeft de geschiedenis inderdaad iets hardvochtigs, want zij die geprofiteerd hebben van de hervormingen, zijn de hervormers daar niet noodzakelijkerwijs dankbaar voor. Dat ondervond in de jaren vijftig al de Labourleider die, op verkiezingscampagne, een mevrouw tegenkwam die hem bedankte voor alles wat Labour de afgelopen tien jaar voor haar soort mensen gedaan had. Dan mag ik zeker wel op uw stem rekenen?, vroeg de politicus. O, nee, was het antwoord, nu hebben we Labour niet meer nodig.
Maar als er zich, zoals het rapport voorziet, een nieuw soort klassensamenleving, nu gebaseerd op opleidingsniveau, aandient, dan vormen VVD en PvdA, op grond van het globale opleidingsniveau van hun aanhangers, eigenlijk één klasse tegenover de lager opgeleiden, die massaal hun heil zoeken bij Wilders. Daar is nog niet veel van te merken, want voorlopig is de PVV, die algemeen als rechts wordt beschouwd, de bewaker van het sociale erfgoed in hetkabinet, dus in die zin een bondgenoot van de PvdA.
Ook de klassenmaatschappij kende het fenomeen van sociale stijging, niet gestimuleerd door de overheid. Ikzelf ben er een product van. Mijn overgrootvader was plattelandsdominee (geen hoge status dus), van wie enkele zoons, niet gestudeerd, naar de grote stad gingen waar ze goed boerden (als dat de juiste uitdrukking is) en op de sociale ladder stegen. Trouwen in een iets hogere stand hielp, maar ‘aanvullende competenties’ (om met het rapport te spreken) gaven de doorslag. (In zekere zin ben ik een voorbeeld van sociale daling, want de journalist staat sociaal niet hoog aangeschreven - lager dan de dominee.)
Dit alles is geen pleidooi voor terugkeer naar de oude klassenmaatschappij. Voor de overheid blijft een stimulerende taak weggelegd bij het ontginnen van intellectueel kapitaal dat in de natie verborgen ligt (zoals de liberaal Thorbecke, vader van de hogere burgerschool, begreep), maar dit moet gebeuren in het besef dat de samenleving zich ook ontwikkelt volgens andere wetten dan die van de overheid.
NRC Handelsblad van 12-05-2011, pagina 16