Tocqueville en Marx
Welke uitgever zou het wagen een vertaling van Karl Marx' Das Kapital op de markt te brengen? Daarentegen is onlangs bij de Rotterdamse uitgeverij Lemniscaat de eerste Nederlandse vertaling van het hoofdwerk van Marx' tijdgenoot Alexis de Tocqueville, De la démocratie en Amérique - ook een dikke pil -, verschenen. Het tekent het verschil in betekenis die aan het werk van respectievelijk de Duitser en de Fransman - beiden in de negentiende eeuw geboren en gestorven - in deze tijd nog gegeven wordt.
Over de democratie in Amerika gaat namelijk niet uitsluitend over Amerika. Tocqueville gebruikt dit land - toentertijd de enige volwassen democratie ter wereld - als voorbeeld van wat ook in Europa zou gaan komen, want hoewel zelf geen democraat in hart en nieren, was de Franse edelman ervan overtuigd dat de democratie, met al haar mogelijkheden en gevaren, de wave of the future was, waartegen het geen zin had zich te verzetten.
De rechtsfilosoof Kinneging zegt dan ook, in een nabeschouwing bij de Nederlandse vertaling, dat Tocquevilles boek ‘hét boek over democratie’ is. Zijn analyse is ‘zonder precedent en ongeëvenaard... Iets beters is er niet’. Zonder die vertaling zou het boek voor de meeste Nederlanders een gesloten boek blijven. Ze lezen immers geen Frans meer. Vooral nu de opkomst van het populisme - een verschijnsel overigens dat voor het eerst tegen het eind van de negentiende eeuw in de VS de kop opstak - velen zich doet afvragen wat de toekomst van de democratie is, is Tocqueville met zijn waarschuwing voor een ‘democratisch despotisme’ nog steeds actueel. Dit despotisme kan immers, zolang het een zekere mate van welvaart kan garanderen, steunen op de bijval van vele burgers.
Wanneer die burgers een meerderheid gaan uitmaken, kunnen we, met Tocqueville, spreken van een ‘tirannie der meerderheid’. Bij de verkiezingen van juli 1932 - de voorlaatste vrije verkiezingen vóór Hitlers machtsovername - won zijn NSDAP 37,3 procent van de stemmen, wat al aardig een absolute meerderheid begon te naderen. Zo kan een democratie een gedrocht als het nationaal-socialisme baren. Waarom dan niet het - daarbij vergeleken onschuldige - populisme?
Tot zulke actuele overwegingen kan lectuur van het boek, waarvan het eerste deel in 1835 verscheen, aanleiding geven. Wie opziet tegen de dikke pil van Lemniscaat, kan nog altijd, bij wijze van introductie, te rade gaan bij Marijn Kruks samenvatting van Tocquevilles boek, die in 2002 verscheen als deel van de Utrechtse Historische Cahiers (ik wijdde er in deze rubriek indertijd enige aandacht aan). Maar voor de meer dan oppervlakkig geïnteresseerde is nu het eigenlijke werk in vertaling beschikbaar.
En Marx? In de afgelopen halve eeuw heeft hij tweemaal een soort van herleving beleefd. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werd een student politicologie niet serieus genomen als hij niet marxist was. Universiteiten gaven aan die mode toe. Een hunner vestigde een leerstoel in marxistische filosofie, maar had niet de moed daarvoor uit te komen en noemde het ‘Oost-Europese filosofie’, hoewel zo'n filosofie helemaal niet bestaat. Een andere universiteit werd - door de studenten weliswaar - herdoopt tot Karl Marx Universiteit.
Die golf ging voorbij. Een paar jaar geleden, toen de kredietcrisis uitbrak en banken ineenstortten, ontstond er even een, nu serieuzere, belangstelling voor Marx. Had hij dan toch gelijk gehad met zijn voorspelling over de toekomst van het kapitalisme (waarvoor hij overigens grote bewondering had)? Het is dan ook niet helemaal onzin wat hij beweerd heeft. Als de historische wetenschap belangstelling heeft getoond voor economische factoren, dan is dat grotendeels aan hem te danken.
Maar de ineenstorting van het communisme, dat zich op hem beriep, heeft zijn naam onherstelbare schade toegebracht. In China, de enige grote mogendheid die zich nog communistisch noemt, bloeit een kapitalisme zoals het Westen dat alleen maar in de negentiende eeuw gekend heeft. En het laatste bolwerk, Cuba, gaat nu ook vrij baan geven aan het particulier initiatief.
Dat wil niet zeggen dat het marxistische denken niet zijn sporen heeft nagelaten, ook bij mensen die zichzelf niet als marxist beschouwen. Op 13 april verscheen in de Volkskrant een artikel van de politicologen Fennema en Heemskerk, onder de kop ‘Eenwording in Europa onafwendbaar’, waarin betoogd wordt dat de ‘Europese Unie verder zal gaan in de richting van politieke eenwording’, omdat er een economische elite in Europa is ontstaan, die ‘al lang voor een Europa heeft gekozen’.
Een marxistische - echte marxisten zullen waarschijnlijk zeggen: vulgair-marxistische - redenering. Misschien krijgen Fennema en Heemskerk gelijk, maar vooralsnog meen ik dat immateriële factoren als vooroordelen, gewoontes, emoties - factoren die Tocqueville noemt als bindend voor een samenleving - op z'n minst even beslissend zijn. Om niet te spreken van de nationale verzorgingsstaat - door Tocqueville voorzien -, die al eerder de burger tot opstand bracht, wanneer hij vreesde dat die door Europa bedreigd werd. Laatstelijk nog in Finland.
NRC Handelsblad van 21-04-2011, pagina 16