Regeren is kiezen
‘Regeren is kiezen.’ De uitspraak van Pierre Mendès-France, die medio jaren 50 de starre structuur van de Franse samenleving wilde doorbreken - zo moesten de Fransen melk leren drinken - had kunnen dienen als motto voor het rapport Aan het buitenland gehecht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), dat vorige week aan minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen is aangeboden.
Het commentaar in de krant van 1 december gaf een goede samenvatting van dit rapport onder de kop ‘Tussen denken en doen’. Laten we met het denken beginnen. In de nadagen van minister Luns (1952-1971) vroeg een Amerikaan die onderzoek kwam doen naar de Nederlandse buitenlandse politiek, aan een ambtenaar wat de conceptie achter die politiek was. Antwoord: ‘Hé, nu heb ik al zoveel jaren met dit bijltje gehakt, maar ik heb mezelf die vraag nooit gesteld.’
Met andere woorden: aan denken werd op BZ niet veel tijd besteed. Wel kwam er na Luns een soort planbureau, maar dat is er nooit in geslaagd blijvend gezag bij de beleidsambtenaren te verwerven. Dezen vertrouwden liever op routine en ervaring. Diezelfde Amerikaan was verbaasd van een andere ambtenaar te horen te krijgen: ‘Nederland heeft geen buitenlandse politiek. We hebben de NAVO.’
Laten we hopen dat dit antwoord een dosis zelfspot bevatte, maar een kern van waarheid zat er niettemin in. Deze ‘Atlantische reflex’ bleef ook na het einde van de Koude Oorlog dominant. Toen in 1990, een paar maanden na de ‘val van de Muur’, een ambassadeur zijn collega's en zijn minister suggereerde dat nu de tijd was gekomen de NAVO ‘om te vormen’, kreeg hij van niemand steun. Dit viel buiten de grenzen van het voor hen denkbare - zelfs als gedachtenoefening.
Nog in 2003 bleek de Atlantische reflex, hoewel hij na het einde van de Koude Oorlog zijn ratio had verloren, dominant bij de besluitvorming inzake het beleid ten aanzien van de tweede oorlog tegen Irak. Natuurlijk sloot die reflex niet uit dat er zo nu en dan meningsverschillen met Amerika waren, bijvoorbeeld ten tijde van Luns over Nieuw-Guinea, en minister Bot (2003-2007) heeft zelfs eens in de Kamer gezegd dat hij zich door zijn Amerikaanse collega ‘bekocht’ had gevoeld. Niettemin bleef het beleid in de eerste plaats Atlantisch. Er was geen andere keus.
Het rapport van de WRR, waarvan de ondertitel luidt Over verandering en strategie van Nederlands buitenlandbeleid, wil nu dat er, uitgaande van de machtsverschuivingen die zich sinds 1990 hebben voltrokken - in de wereld en in Europa zelf -, wél keuzes gemaakt en prioriteiten aangebracht worden. De NAVO kan niet meer het ‘dominante ankerpunt’ zijn (wél nog een ‘cruciale verzekeringspolis’), Europa is nu de ‘dominante arena’ voor het Nederlandse buitenlandbeleid geworden.
Dat is wel even schrikken voor onze diplomaten. Het rapport kunnen ze ook niet in een la stoppen, omdat hun nieuwe staatssecretaris, Ben Knapen, tevens (zij het in een vroegere functie) hoofdauteur is van het rapport. Gelukkig voor hen schijnt nu hun nieuwe minister, Uri Rosenthal, ook niet te voelen voor kiezen. Wat hem betreft, blijft het bij én-én: zowel NAVO als Europa. Als dat maar niet hinken op twee gedachten of erger: vallen tussen twee stoelen, wordt!
Voor deze weigering prioriteiten te stellen is de minister al dadelijk flink gekapitteld door twee oud-bewindslieden: oud-minister Brinkhorst (D66) en oud-staatssecretaris Timmermans (PvdA). Intellectueel gesproken hebben zij gelijk, maar de vraag is of er, politiek gesproken, niet ook iets voor het standpunt van de minister te zeggen valt. Om dat nader te instrueren weer even een duik in de naoorlogse geschiedenis.
Sinds Nederland in de jaren 50 het beginsel van de Europese eenwording heeft aanvaard en lid is geworden van de Europese instituties, hebben de opeenvolgende ministers bij hoog en laag bezworen dat er geen tegenstelling - en zelfs geen orde van prioriteiten - bestond tussen Nederlands Europese en Atlantische banden. De een lag in het verlengde van de ander.
In de praktijk evenwel had, als puntje bij paaltje kwam, de NAVO bijna altijd prioriteit, zowel bij Stikker (1948-1952) als bij Luns, Van der Stoel (1973-1977 en 1981/2) en de meesten van hun opvolgers. Bij Beyen (1952-1956) en Van Mierlo (1994-1998) lag dat misschien iets anders. Die voorkeur hoefde niet uitgesproken te worden, ja kon zelfs ontkend worden - in het buitenland gold Nederland als een Atlantisch land. Atlantischer dan bijvoorbeeld zijn Beneluxgenoten.
Hieruit blijkt dat een prioriteit niet hoeft te worden uitgesproken om toch onmiskenbaar te bestaan. Vaak is het zelfs verstandiger die prioriteit niet uit te spreken, want daarmee maak je je maar onnodig vijanden (hetzij in eigen parlement, hetzij in het buitenland). Daarom moet minister Rosenthal vooralsnog het voordeel van de twijfel gegund worden, wanneer hij zich niet uitspreekt.
En de van wetenschapper die staatssecretaris is geworden, Knapen? Un jacobin ministre n'ést pas un ministre jacobin ofwel: een revolutionair die minister wordt, is niet noodzakelijkerwijs een revolutionaire minister, en zo ook een wetenschapper die bewindsman wordt.
Bovendien heeft Knapen zich ontpopt als CDA'er. Als zodanig zal hij ongetwijfeld het psalmwoord kennen: ‘Heer, stel een wacht voor mijn mond, waak over de deuren van mijn lippen.’
NRC Handelsblad van 09-12-2010, pagina 11