Redactie en directie: een geschiedenis
Wanneer bij een krant niet lang na het aantreden van een nieuwe bedrijfsleiding er een wisseling van hoofdredacteuren plaatsvindt, dan rijzen er onvermijdelijk vragen naar de mate van invloed van de directie op het redactionele beleid. Dit is juist bij onze krant gebeurd. Ik weet daar niet meer van dan wat ik er in de krant zelf over gelezen heb. Maar ik weet wél iets over de toestand zoals die bestond bij de twee kranten waaruit op 1 oktober 1970 NRC Handelsblad voortkwam.
Ik begin met de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC), omdat ik, hoewel als Amsterdams jongetje met het Algemeen Handelsblad (AH) opgegroeid, daar mijn journalistieke loopbaan ben begonnen en daar tot de fusie deel van de redactie heb uitgemaakt. Welnu, bij de NRC was de zelfstandigheid van de redactie sinds 1905 statutair vastgelegd.
Daaraan werd toegevoegd dat ‘de hoofdredacteur alleen de beslissing heeft over de inhoud van het blad’. Alleen - dus zonder inmenging van of zelfs vooroverleg met de directie. Uit mijn tijd bij NRC weet ik van ten minste twee zaken waarin de directie op z'n minst de wenkbrauwen moet hebben gefronst over de opinie van de hoofdredactie (de Indonesische kwestie en het huwelijk van Beatrix en Claus), al was het alleen maar omdat die tot abonneeverlies had geleid. Maar de directie greep niet in.
Wél was de hoofdredacteur aanwezig bij de vergadering van de directie en commissarissen, maar ook daar werden vragen die bij deze of gene commissaris over het hoofdredactionele beleid gesteld werden, resoluut door de voorzitter afgekapt. (Natuurlijk konden afzonderlijke commissarissen als abonnee hun bezwaren aan de hoofdredacteur kenbaar maken - buiten de vergadering.)
Het voordeel van de aanwezigheid van de hoofdredacteur bij die vergaderingen was dat hij op die manier inzicht kreeg in de bedrijfsvoering van de krant. In het geval van mijn eerste hoofdredacteur, Maarten Rooij, heeft dit geleid tot een proefschrift: Het economisch-sociale beeld van het dagbladbedrijf in Nederland (1956), dat hem een hoogleraarschap in Amsterdam bezorgde.
Nu zal deze of gene misschien vragen: maar hoe zat dat dan met het ontslag dat in 1936 de fameuze journalist dr. Marcus van Blankenstein kreeg na dertigjarige dienst bij NRC? Algemeen werd toen (en wordt nog) aangenomen dat dit gebeurde omdat Van Blankenstein, die Jood was, geen persona grata bij het Hitlerregime was en dus, naar gevreesd werd, de belangen van de Rotterdamse haven kon schaden. Laat ik volstaan met wat zijn kleindochter Elisabeth in haar proefschrift (1999) over hem schreef: een competentiegeschil met de hoofdredacteur was ‘van doorslaggevende betekenis’ voor dit ontslag - wat niet wil zeggen dat directie en commissarissen zich misschien niet om andere redenen tegen dat ontslag verzet hebben.
Nu het Algemeen Handelsblad. Hoe was de verhouding tussen directie en redactie daar? Hier heb ik mijn wijsheid uit de archieven gehaald, vooral de notulen van de commissarissenvergadering, die ik jaren geleden eens moest raadplegen. In de eerste plaats: het AH kende, anders dan de NRC, geen redactiestatuut, dat de onafhankelijkheid van de hoofdredacteur waarborgde.
Sterker: directeuren werden er vaak hoofdredacteur (en omgekeerd). Zo was de legendarische Charles Boissevain van 1885 tot 1908 hoofdredacteur en van 1896 tot 1916 directeur. Twaalf jaar lang combineerde hij dus beide functies. Een zoon volgde hem in deze dubbelfunctie op, totdat hij in 1922 overleed. Diens opvolger claimde eveneens hoofdredactionele zeggenschap, die commissarissen hem toestonden. Ja, in 1937 legde hij hun zelfs het hoofdartikel voor dat aan de vooravond van de verkiezingen in de krant zou verschijnen. Ik geef toe: toen ik dat in de notulen las, viel ik als NRC-man van verbazing bijna van mijn stoel. (Te meer omdat hij een oom van mij was.)
Een en ander zou leiden tot een conflict met de in 1929 aangetreden hoofdredacteur, D.J. von Balluseck. Zo maakte de directeur zich zorgen over abonneeverlies, dat hij toeschreef aan de felle artikelen die Von Balluseck tegen de NSB schreef. (Deze partij had bij de verkiezingen voor de provinciale staten in 1935 bijna 8 procent van de stemmen gehaald - en nog meer in buurten waar het AH veel gelezen werd.)
Dit conflict leidde in 1938 tot het virtuele ontslag van Von Balluseck als hoofdredacteur. De directeur werd nu ook enig hoofdredacteur - maar niet voor lang, want in september van dat jaar overleed hij. Na enige tijd kwam Von Balluseck terug als hoofdredacteur, totdat hij in 1941 door de Duitsers werd gearresteerd (en nadat hij met zijn ferme houding jegens de bezetting het aantal abonnees tot ongekende hoogte had gevoerd).
Na de bezetting hernam Von Balluseck zijn hoofdredacteurschap, dat hij tot 1950 behield (hij ging over naar de diplomatieke dienst). Directeur Planten volgde hem op, en deze werd weer opgevolgd door directeur Steketee. De laatste directeur was E.G. Stijkel, die ook de redactionele kolommen wist te bereiken. Ik herinner me althans één groot artikel op de opiniepagina van het AH dat hij onder de doorzichtige schuilnaam Chardon (is Frans voor stekel) had geschreven. Maar aan die ambities kwam een eind, toen in maart 1970 werd bekendgemaakt dat NRC en AH op 1 oktober van dat jaar zouden fusioneren.
U ziet dus dat NRC en AH geheel verschillende geschiedenissen hadden wat betreft de verhouding tussen directie en redactie. Ik trek daar geen algemene conclusies uit. Misschien was het AH wel vóór op de NRC, maar persoonlijk ben ik blij dat ik altijd bij een krant heb gewerkt waar ik nooit iets gemerkt heb van bemoeienis van de directie met het beleid van de redactie. Misschien iets om over na te denken in het jaar dat de krant veertig jaar wordt.
NRC Handelsblad van 15-07-2010, pagina 7