Het kantelmoment nabij?
Iedereen is het weleens overkomen: je krijgt een idee, je denkt dat het origineel is, je schrijft er een stukje over, en dan kom je vanaf dat ogenblik allerlei tekenen tegen waaruit blijkt dat je idee helemaal niet zo origineel is. Het klassieke voorbeeld is dat van Darwin, die de evolutieleer had bedacht, en dan moest merken dat een tijdgenoot, Alfred Russel Wallace, los van hem, op hetzelfde spoor zat.
Toeval. Nee, 't zat in de lucht, zeggen we dan. Ik had onlangs een soortgelijke ervaring. Drie weken geleden lanceerde ik de hypothese van de ‘imploderende democratie’. Niet zo'n gewaagde hypothese, want we hebben nog maar kortgeleden de implosie van het communisme meegemaakt, en op dit ogenblik vertoont het kapitalisme, dat door de staat gered moet worden, tekenen van implosie.
Zou er met de taal ook zoiets aan de hand zijn? Dat idee had ik nog niet gehad, maar ik kreeg een brief van de neerlandicus Joop van der Horst, hoogleraar aan de universiteit van Leuven, die meent dat de Europese standaardtalen aan het imploderen zijn. Dat woord gebruikt hij weliswaar zelf niet, maar wel spreekt hij van het verbleken, verkruimelen, wegebben en -smelten van de westerse taalcultuur, en wel in hoog tempo.
Hij verwijst naar zijn boek Het einde van de standaardtaal: een wisseling van Europese taalcultuur (2008). In dit boek, dat ik intussen las, werkt hij deze these nader uit. Maar eerst: wat is een standaardtaal? Standaardtalen zijn een uiting van de Renaissance, die de talloze gesproken talen verdeelde in enkele talen (Frans, Duits, Italiaans enz.) waarvan het kenmerk was dat het schrijftalen waren. Zij werden de norm. De gesproken talen bleven daarvan afwijken.
Een voorbeeld van zo'n afwijking tekende Karel van het Reve eens op uit de mond van de criminoloog prof. Bonger, die hij op een college had horen zeggen: ‘De theologie hebben wij niets mee te maken’, terwijl de standaardtaal eist dat wij zeggen (en zeker schrijven): ‘Met de theologie hebben wij niets te maken.’
Het keurslijf van de schrijftaal heeft het ongeveer vier eeuwen volgehouden. In het midden van de 19de eeuw begon er verzet tegen te komen. Bekend is de uitspraak van Multatuli: ‘Ik leg mij toe op 't schrijven van levend Hollands. Maar ik heb schoolgegaan.’ Met andere woorden: de school heeft de levende talen - en dialecten - gesmoord.
Ook van wetenschappelijke kant kwam er verzet. Zo hield de taalkundige Taco Roorda in 1855 een lezing voor de Koninklijke Akademie van Wetenschappen Over het onderscheid tusschen spreektaal en schrijftaal. Daarmee wekte hij zo'n beroering dat zijn tekst niet mocht verschijnen als publicatie van de Akademie. Want anders ‘stort het gehele gebouw onzer grammatica ineen’.
Maar sinds ongeveer 1970 kondigde zich langzamerhand het einde van de standaardtaal aan. De moderne communicatiemiddelen zoals telefoon, grammofoon, film en televisie hadden al de traditionele middelen als boek, krant en brief verdrongen. En bloggers en twitters doen dit nog veel meer. (Overigens heeft volgens The Economist van 26 juni het weblog, na een bijna verticale groei tussen 2004 en 2008, zijn hoogtepunt ook al bereikt - teken van naderende implosie?)
De razendsnelle veranderingen in het sociale landschap hebben er het hunne toe bijgedragen. Hele volksgroepen bereiken nu de universiteit, iets waarvan een vorige generatie niet eens kon dromen. Zij brengen hun eigen talen mee, waaraan het onderwijs zich min of meer moet aanpassen. Met gemak wordt overgeschakeld op het Engels en is het grammaticaonderwijs afgeschaft. Kortom, ‘taal is minder belangrijk geworden’.
Van der Horst spreekt van een ‘grote omwenteling’. Er is volgens hem ‘veel meer aan de hand dan dat slechts de taal verandert’. Dat heeft ze altijd gedaan en zal ze blijven doen. Nee, ‘we zitten middenin een complete wisseling van taalcultuur’. Zelf is hij, geboren in 1949, met de standaardtaal opgegroeid, maar ‘vervanging door iets anders (al houd ik mijn hart vast), brengt niet noodzakelijk iets slechters’.
De door hem gesignaleerde verschijnselen kunnen inderdaad met een implosie vergeleken worden, en hij ziet aanwijzingen dat de verschillende implosies - ik had ook vermeld dat Derek de Solla Price ruim veertig jaar geleden al had voorspeld dat de exponentiële groei van de wetenschap niet eindeloos kon doorgaan - niet los van elkaar staan.
Als om dit te bevestigen spreekt de Italiaanse filosoof Alessandro Baricco (van wie ik, eerlijk gezegd, nooit gehoord had), in een interview met Bas Heijne in de Boekenbijlage van 25 juni, van een ‘fundamentele verschuiving in ons besef van wat een beschaving is’, een ‘mutatie die onze cultuur ingrijpend aan het veranderen is’, en wel in ‘een tempo dat niet eindeloos vol te houden is’. Het kantelmoment nabij?
Ongetwijfeld zullen zulke veranderingen ook hun repercussies in de politiek vinden. Misschien dat de zware nederlaag die het CDA bij de verkiezingen van 9 juni heeft ondergaan - vooral in de traditioneel rooms-katholieke gebieden - daar een voorproefje van was. Maar met deze achtergrond zullen Rutte, Cohen, Halsema en Pechtold zich dezer dagen wel niet bezighouden. En Wilders, de grootste profiteur van een andere implosie - die van het gezag van de rooms-katholieke kerk en, als afgeleide, van het CDA?
NRC Handelsblad van 01-07-2010, pagina 7