Eigen partij eerst
Zijn de kansen voor de PvdA na de crisis van vorige week nu gekeerd? Die partij stond er in de peilingen namelijk nogal beroerd voor. Is Wouter Bos erin geslaagd zijn imago van draaikont van zich af te schudden in ruil voor het risico nu als een politicus te boek te staan die wegloopt voor morele verplichtingen en daarmee Nederland een slechte naam bezorgt?
Het laatste imago vond de PvdA, die het internationalisme toegewijd zegt te zijn en anders graag de morele trom roert, blijkbaar minder erg. De raadsverkiezingen van 3 maart zullen het uitwijzen, als die tenminste, zoals prof. Frank Ankersmit denkt (Opinie & Debat, 20 februari), ‘over Uruzgan gaan en niet over de hoogte van de gemeentelijke woonlasten, leegstaande bedrijfsterreinen of de bouw van een nieuw gemeentehuis’, zoals eigenlijk de bedoeling is.
Zou de verkiezingsuitslag de PvdA belonen voor het standpunt dat zij vorige week in de nationale en internationale politiek heeft ingenomen, dan zou zij daarmee een internationale trend doorbreken. Het merkwaardige doet zich immers voor dat, ondanks de economische crisis, de linkse partijen daar tot nog toe geen zijde bij spinnen. In Europa althans.
De Europese verkiezingen van vorig jaar waren een triomf voor de conservatieve partijen, die dan ook Van Rompuy, de ‘president van Europa’, mochten leveren. Op nationaal niveau zijn, zowel in Frankrijk en Duitsland, de sociaal-democraten niet aan de macht, eerder in crisis. Italië geeft nog altijd de voorkeur aan de paljas Berlusconi. In Spanje heeft de sociaal-democraat Zapatero het zwaar te verduren, en in Engeland staan de conservatieven op winst.
The Economist van 13 februari wijdt een apart artikel aan dit verschijnsel en zoekt naar verklaringen ervoor. Eén ervan is dat de conservatieve partijen niet gelijkgesteld mogen worden met voorstanders van het kapitalisme, dat in de crisis die in 2008 is uitgebroken, zulke klappen heeft gekregen. Zij hadden zich de verzorgingsstaat al eigen gemaakt, zo zij er niet de uitvinders van waren.
Het sociale paternalisme van de CDU is de Duitsers over het algemeen meer bevallen dan socialistische experimenten. Bondskanselier Merkel ligt nu in de clinch met haar coalitiepartner, de FDP, omdat die een puurder liberalisme predikt. President Sarkozy verklaarde na de val van de bank Lehman Brothers dat ‘laissez-faire tot zijn eind is gekomen’. Het Nederlandse CDA wijst het etiket ‘conservatief’ met verontwaardiging af.
De Verenigde Staten lijken de grote uitzondering te zijn. De verkiezingen van de linkse Obama, onder groot applaus van heel links Europa (niet 't minst de PvdA, die hem nu in de steek laat), was een direct antwoord op de crisis (en op de chaos die de neoconservatieven, die helemaal niet conservatief zijn, hadden achtergelaten). Maar na een jaar botst Obama tegen een Amerika dat toch veel conservatiever blijkt dan hij dacht.
Trouwens, ook de vorige crisis, die van de jaren 30 van de vorige eeuw, leverde niet overal winst voor de linkse partijen op. In Frankrijk kwam weliswaar in 1936 het Front Populaire, onder de socialist Léon Blum en met steun van de communisten, aan de macht, maar dat duurde slechts kort. In Engeland waren in dat decennium de conservatieven de meeste tijd aan het bewind. Duitsland daarentegen koos een radicale revolutionair, maar die was niet links.
En Nederland? De politieke geschiedenis van ons land in die jaren van crisis is ook leerzaam. De jaren 30 werden beheerst door de antirevolutionair Colijn, die van 1933 tot 1939 minister-president was. De percentages die zijn partij in dat decennium boekte, stegen tussen 1929 (vóór de crisis) en 1937 van 11,6 naar 16,4, terwijl die van de SDAP (voorganger van de PvdA) daalden van 23,8 naar 21,9 (met een tussenstand in 1933 van 21,5). De communisten stegen van 2,0 naar 3,4 - ook niet veel.
Wat tonen die cijfers? Dat in tijden van crisis en massawerkloosheid er altijd nog meer mensen aan het werk zijn dan werkloos, en die neigen eerder naar behoud dan naar revolutie of zelfs verandering. Bovendien voelen zij, in tijd van onzekerheid, behoefte aan een sterke leiding. Colijn - of liever: zijn imago - voldeed aan die behoefte. Vandaar de stemmenwinst voor zijn partij. Bovendien nam hij, met zijn imago van sterke man, wind uit de zeilen van de NSB, wier stemmenpercentage tussen 1935 en 1937 viel van 7,9 tot 4,2.
Nu is de wereld in de bijna tachtig jaren die achter ons liggen, onherkenbaar veranderd. Dus kunnen we de jaren 30 niet als sjabloon voor de tijd van nu gebruiken. Niettemin: bepaalde menselijke reacties blijven dezelfde, al zullen zij zich anders manifesteren. Een groot verschil is echter dat het idealisme dat toen zowel linkse als rechtse partijen kenmerkte, nu vrijwel is verdwenen. Ontnuchtering, zo niet cynisme, is ervoor in de plaats gekomen.
Ook de Europese idee heeft haar elan verloren. De democratie uit zich nog steeds nationaal. De mensen roepen nog steeds hun eigen regering ter verantwoording. Deze moet in de eerste plaats rekeninghouden met de eigen bevolking. De verontwaardiging over de leus ‘Eigen volk eerst’ is dus schijnheilig. In werkelijkheid is het vooral in verkiezingstijd: eigen partij eerst (dat vaak een schaamlap is voor: ik eerst). Dat hebben we vorige week gezien.
NRC Handelsblad van 25-02-2010, pagina 9