Gelijk hebben en gelijk krijgen
‘Hier sta ik! Ik kan niet anders, God helpe mij. Amen.’ Deze woorden, die Luther voor de Rijksdag in Worms op 12 april 1521 gesproken zou hebben toen hem gevraagd werd eerdere uitspraken te herroepen, zou de PvdA na kunnen zeggen, wanneer haar verweten wordt niet terug te komen van haar standpunt dat de Nederlandse troepen eind 2010 uit Uruzgan verdwenen moeten zijn.
Op het morele gehalte van dit standpunt zou niemand iets kunnen aanmerken. Op z'n hoogst zou gezegd kunnen worden dat het van starheid en dogmatisme getuigt, terwijl de politiek juist om soepelheid vraagt. Ook zou de vraag gesteld kunnen worden of het buitenland, waar veelal andere normen heersen, er veel begrip voor zou hebben. De tijden veranderen immers, en wij met hen, zo wil een oud gezegde. Toen ik op de avond van 19 februari staatssecretaris Frans Timmermans, op weg naar de Trèveszaal, de daar verzamelde journalisten zag toeroepen dat het standpunt van zijn partij, de PvdA, volstrekt helder was, vroeg ik me dan ook af: helder voor wie? Een staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, die bovendien oud-diplomaat is, zou toch wel weten dat voor het buitenland een Nederlands standpunt niet altijd direct begrijpelijk is.
Het deed mij denken aan een andere Nederlandse diplomaat die mij, enkele jaren na Srebrenica, zei dat dit - en vooral het Nederlandse optreden aldaar - nu wel vergeten was: hij werd er nooit over aangesproken door zijn buitenlandse collega's. Nee, natuurlijk niet: het wezen van de diplomatie is niet onnodig vijanden te maken. Maar daarom was de gedachte aan Srebrenica nog niet uit hun achterhoofden verdwenen en kon die kaart, als het hard tegen hard ging, nog uitgespeeld worden ook. En daarbij had Nederland hier het formele gelijk nog aan zijn kant!
Maar gelijk hebben is niet hetzelfde als gelijk krijgen. Die les moet Nederland steeds opnieuw leren. Ook in Indonesië, dat formeel nog onder Nederlandse soevereiniteit stond, had Nederland tussen 1945 en 1949 formeel gelijk, maar het kreeg het niet - zelfs niet van de Verenigde Naties. Met Nieuw-Guinea herhaalde zich dit tussen 1960 en 1962. We zouden er ook nog ‘zwarte maandag’ 30 september 1991 kunnen bijhalen, toen Nederland een plan van onberispelijk Europees gehalte aan zijn partners voorlegde, die het alle (behalve België) van tafel veegden.
Zo stuit ook het ‘volstrekt heldere’ standpunt van de PvdA inzake Uruzgan nog niet dadelijk op begrip in het buitenland. Commentaren in buitenlandse kranten tonen dit wel aan. De mildste reactie is nog wel dat dit standpunt door electorale overwegingen is ingegeven, iets waarvoor iedere politicus begrip kan hebben, maar dát begrip doet dan weinig recht aan het morele gehalte van het standpunt.
Het ‘gelijk’ van de PvdA heeft een nog bijna tragisch aspect. Het terugtrekken van de Nederlandse troepen uit Uruzgan ligt in de lijn van president Obama's algemene strategie. Die heeft immers al aangekondigd dat hij per juli 2011 wil beginnen met de terugtrekking van de Amerikaanse militairen uit Afghanistan, maar die terugtrekking moet niet een sauve-qui-peut worden, zoals in Vietnam in 1975. Daarom stuurde hij eerst nog nieuwe troepen.
Daarom is een Nederlandse terugtocht uit Uruzgan in 2010 ogenschijnlijk wel in de lijn van de Amerikaanse strategie, maar komt hij te vroeg en doorkruist hij die strategie - nog afgezien daarvan dat die terugtocht aanstekelijk zou kunnen werken op andere bondgenoten in Afghanistan. Dat laatste lijkt vooralsnog mee te vallen: de Duitse Bondsdag heeft zojuist - met sociaal-democratische steun - besloten het Duitse contingent met vijfhonderd man (plus een reserve van 350) te versterken.
Wat ook van het standpunt van de PvdA mag worden - het lijkt niet dat er veel coördinatie met gelijkgezinden in het buitenland (tot wie toch Obama en de Duitse SPD gerekend kunnen worden) aan voorafgegaan is, wat de indruk versterkt dat inderdaad electorale overwegingen de doorslag hebben gegeven. Of die berekening opgaat, zullen we op 9 juni zien, want de verkiezingen die dan worden gehouden, zullen de echte graadmeter zijn. Bovendien bieden de drie maanden die ons nog scheiden van die dag, de stof die de crisis van twee weken geleden heeft doen opwaaien de gelegenheid te bezinken.
Behalve Wouter Bos, voor wie het buitenland evenmin onbekend terrein is, waren er nog twee bewindslieden van PvdA-huize die zich direct met het buitenland bemoeiden: de al genoemde staatssecretaris Timmermans en minister Koenders. Als minister voor Ontwikkelingssamenwerking moet het de laatste aan het hart gaan dat het ‘opbouwproject’ in Uruzgan, waar Nederland alom lof voor kreeg en hij in de eerste plaats voor verantwoordelijk is, nu door de terugtrekking van de Nederlandse militairen op losse schroeven komt te staan. Nu maar hopen dat anderen voor de bescherming van dit project willen opdraaien.
Op langere termijn lijkt ook deze expeditie in Afghanistan tot mislukking gedoemd, net zoals vroegere Britse en Russische expedities. Het terrein is te woest, en het land is niet meer dan een verzameling van elkaar vijandige stammen. Maar nu te zeggen: we hadden er nooit aan moeten beginnen, is goedkoop. Daags na 11 september 2001 demonstreerde het voltallige kabinet-Kok voor de Amerikaanse ambassade zijn solidariteit met de Verenigde Staten. Van die erfenis, die niets met de ‘Atlantische reflex’ te maken heeft, kunnen we ons niet zomaar afmaken. Als er een terugtocht moet zijn, dan zo ordelijk en gecoördineerd mogelijk.
NRC Handelsblad van 04-03-2010, pagina 9