Spuit elf wil ook nog wat zeggen
Grote bewondering heb ik voor al diegenen die, zoals onze minister-president, het 551 pagina's dikke rapport van de commissie-Davids al de dag zelf waarop het verscheen, of anders de dag daarop, gelezen hadden en met hun oordeel erover klaar waren. Ikzelf ben niet zo'n vlugge lezer en ben zelfs na ruim een week niet zo ver.
Toch wil ik alvast, als spuit elf, enkele kanttekeningen naar aanleiding van dat rapport maken - op het gevaar af dat ze onjuist zullen blijken te zijn en misschien zelfs door het nog ongelezen deel van het rapport gelogenstraft worden. Daar valt, dunkt me, de vraag niet onder of Balkenende - wiens beleid als minister-president van het eerste door hem geleide kabinet (2002-2003) nogal genadeloos door het rapport wordt veroordeeld - moet aftreden. In die dagen viel de beslissing politieke steun te geven aan de Amerikaans-Britse oorlog tegen Irak.
Maar ook zijn optreden van leider van het zittende kabinet geeft aanleiding tot die vraag. De wijze waarop hij, al op de dag van de presentatie van het rapport, in een persconferentie erop reageerde, getuigde immers, zacht gezegd, niet van de zelfbeheersing die van de staatsman verwacht mag worden. Bovendien was zij gedeeltelijk onjuist, getuige het feit dat hij later moest terugkrabbelen.
Reden om zijn aftreden te eisen? Ongetwijfeld zou dit het rechtsgevoel van sommigen bevredigen, maar staatsrechtelijk is er niets aan de hand zolang de Kamer niet tot een uitspraak komt die zijn beleid veroordeelt of anderszins voor hem onaanvaardbaar is. Welnu, de Kamer is niet tot zo'n oordeel gekomen en Balkenende kan rustig doorregeren (nu ja, rustig...).
Een precedent staat mij nog levendig voor de geest. In 1962 moest minister Luns onder Amerikaanse druk instemmen met een trapsgewijze overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië, iets waartegen hij jarenlang gevochten had. Mijn eerste conclusie was toen: aftreden! Maar mijn toenmalige hoofdredacteur, die het staatsrecht beter kende dan ik, greep in en zei: zolang de Kamer geen daartoe strekkende uitspraak doet, kan Luns rustig blijven. En dat deed hij nog negen jaar lang.
Luns' capitulatie in 1962 illustreert nog iets: de grote Amerikaanse bondgenoot was niet verplicht de kleine bondgenoot bij te staan in een conflict in Zuidoost-Azië, want het Noord-Atlantisch verdrag bestreek dit gebied niet. Zo was Nederland krachtens dit verdrag evenmin verplicht tot steun aan Amerika in zijn oorlog tegen Irak, want dat land viel daar ook niet onder. In zoverre was het besluit Amerika politieke (en niet militaire) steun te verlenen niet zo gek. Een ander precedent: in april 2002 trad het kabinet-Kok II af na een vele malen dikker rapport over de Servische massamoord in Srebrenica, die Nederlandse troepen lijdelijk hadden moeten aanzien. Ook dat was zeven jaar eerder gebeurd. Koks beslissing noemde ik toen zijn finest hour, hoewel hij, bij gebreke van een Kameruitspraak, staatsrechtelijk helemaal niet tot aftreden gedwongen was.
Uit het rapport-Davids blijkt dat het besluit Amerika inzake Irak politieke steun te geven in feite in augustus 2002 (dus zeven maanden vóór de inval) genomen is tijdens een drie kwartier durend overleg van de net aangetreden minister van Buitenlandse Zaken, De Hoop Scheffer, met zijn ambtenaren. Hier had de ‘Atlantische reflex’ gewerkt: Nederland staat achter zijn grote bondgenoot. Tegen de prioriteit die in feite aan Nederlands Atlantische banden gegeven werd (hoewel dat steeds ontkend werd, teneinde de ‘Europeanen’ in de Kamer niet onnodig op stang te jagen), was, zolang de Koude Oorlog duurde, weinig in te brengen. Maar die oorlog was in 2002 al ruim tien jaar voorbij. De ‘Atlantische reflex’ had dus zijn ratio verloren. Merkwaardig hoe de geschiedenis ook aan sommige diplomaten voorbijgaat. De wereld mag vergaan, de reflexen blijven dezelfde.
Hun geldt het woord van Alexis de Tocqueville in zijn De la démocratie en Amérique: ‘Midden in een snelle stroom vestigen wij onze ogen hardnekkig op enkele wrakstukken die nog op de oever zichtbaar zijn, terwijl de stroom ons meesleept en achterwaarts naar de diepten stuwt.’ (Tocqueville is ook minister van Buitenlandse Zaken geweest.)
In de commissie-Davids zat één diplomaat, oud-ambassadeur Van Walsum, wiens laatste post de Veiligheidsraad van de VN was geweest. Hij plaatste een kanttekening bij het rapport: hoewel hij, met de rest van de commissie, van mening was dat het volkenrechtelijke standpunt dat Balkenende in 2002 had ingenomen, ‘niet goed te verdedigen viel’, wees hij erop dat ‘een verantwoordelijke regering zich niet alleen door de regels van het volkenrecht, maar ook door de eisen van de internationale politiek dient te laten leiden’.
Een nuttige toevoeging, die evenwel de indruk zou kunnen wekken alsof de rest van de commissie er niet zo over dacht en zij dus op dit punt verdeeld was. Balkenende trok die conclusie en beriep zich op Van Walsum. Dit deed hij ten onrechte, en dubbel ten onrechte omdat hij de steun aan de Amerikaanse operatie tegen Irak nooit met argumenten van internationale politiek had verdedigd, maar met volkenrechtelijke argumenten, die volgens de commissie-Davids, incluis Van Walsum, ‘niet goed te verdedigen’ vielen.
Wat is de voorlopige conclusie? Balkenende wordt zwaar beschadigd genoemd, vooral als gevolg van zijn optreden op de persconferentie na verschijning van het rapport. Misschien is zijn gezag in de Kamer inderdaad aangetast. Maar ook in het land? In hoeverre maken de mensen zich nog druk over iets wat zeven jaar geleden gebeurd is?
Bovendien: veel kiezers houden er niet van dat de minister-president gehoond en gekleineerd wordt in de Kamer en de media. Het verklaart Van Agts populariteit zo'n dertig jaar geleden. Die begrepen zijn tegenstanders in de politiek en de ‘grachtengordel’ helemaal niet. Zullen Balkenendes tegenstanders die fout opnieuw maken?
NRC Handelsblad van 21-01-2010, pagina 7