Een standbeeld voor de baron?
Dat de grondwet van 1848, waarvan de liberaal Thorbecke de geestelijke vader is, er niet zonder steun van de rooms-katholieken, aan wie zij de vrijheid beloofde hun kerkelijk bestel naar eigen wens in te richten, zou zijn gekomen - dat wist ik. Maar dat het toen zo kantje boord is geweest, dat wist ik niet of was ik vergeten.
Het ontwerp-grondwet passeerde de Tweede Kamer met een ruime meerderheid (41 tegen 15 stemmen), maar in de Eerste Kamer staakten de stemmen (13 tegen 13). Maar ‘na een half uur schorsing deelde de katholiek A.W. baron van Brienen van de Groote Lindt mee dat hij wenste terug te komen op zijn uitgebrachte tegenstem. Met veertien tegen twaalf stemmen werd het ontwerp zo bij tweede stemming gered’. (Van Brienen kwam dus niet alleen op, maar - belangrijker - ook van zijn tegenstem terug.)
Dit lees ik in een artikel van H. Beekelaar in het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2009. De katholieken hebben dus de liberale grondwet gered. Reden voor de liberalen (en anderen) hun daarvoor eeuwig dankbaar te zijn en voor Van Brienen een standbeeld op te richten. Een mooie plaats zou het Haagse landgoed Clingendael zijn, waar hij woonde.
Natuurlijk had de steun die de katholieken aan Thorbecke gaven, niets te maken met sympathie voor het liberalisme, dat paus Pius IX in 1864 als een dwaalleer zou veroordelen. Ze steunden hem omdat hij hun in hun rechten zou herstellen. Dat zou in 1853 nog tot een crisis en de val van het eerste kabinet-Thorbecke leiden.
Eerlijk gezegd, dacht ik wel ongeveer het belangrijkste te weten over de geschiedenis ‘rondom 1848’ - onder andere uit het gelijknamige standaardwerk van J.C. Boogman (dat Van Brienen overigens niet noemt). Maar het blijkt dat hernieuwde kennismaking met een vertrouwde periode toch altijd iets nieuws kan opleveren.
Zo bevat dat Jaarboek, uitgave van het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, ook andere nieuwigheden (althans voor mij). Zo wist ik, vooral uit krant en televisie, dat de Tweede Kamer in maart vorig jaar had gedebatteerd over het crisisakkoord dat het kabinet had bereikt inzake de aanpak van de economische crisis, die zich veel ernstiger liet aanzien dan het kabinet eerder had doen voorkomen.
Dit akkoord was bereikt in een kleine groep onderhandelaars binnen het kabinet, was dus voorgekookt. Dat zinde de oppositie natuurlijk niet, en Wilders zag er zelfs aanleiding in om, met zijn hele fractie, de vergadering ostentatief te verlaten. Dat leverde hem weer kritiek op van de rest van de Kamer.
Toen ik in het Jaarboek het artikel van Carla van Baalen (directeur van het Nijmeegse Centrum) over dat debat in de Kamer las, drong het pas tot mij door dat hier het dualisme geweld was aangedaan. Dat debat in de Kamer was eigenlijk poppenkast geweest. En: had Wilders eigenlijk niet een beetje gelijk door weg te lopen? Pas door zo'n samenvatting was ik tot die conclusie gekomen.
Die indruk werd versterkt door een interview met prof. Van Baalen in Elsevier van 2 januari: ‘De oppositie had het nakijken; die kregen een kant-en-klaarpakket voorgeschoteld. Wilders had wel een beetje gelijk met zijn kritiek dat hij daar niet voor piet snot wilde zitten.’ En bovendien was hij niet de eerste: ‘In de jaren 50 verliet de voorman van de VVD, prof. Oud (groot staatsrechtskenner, zeg ik erbij) om precies dezelfde reden de Kamer. Die wilde niet “voor spek en bonen” meedoen aan een debat waarin alles was beslist.’
Trouwens, de voorzitter van de Tweede Kamer, mevrouw Gerdi Verbeet, is ook niet gelukkig met dit debat. In dat Jaarboek zegt zij: ‘Maar ja, laten we wel wezen: de wijze waarop het crisisakkoord in maart jl. tot stand kwam, verdient natuurlijk ook niet de hoofdprijs voor staatsrechtelijk zuiver handelen.’
Een ander interessant artikel in het Jaarboek gaat over ‘Premier De Jong en de overval op Tsjechoslowakije in 1968’ van de hand van Johan van Merriënboer. Het is voornamelijk gebaseerd op het dagboek dat premier De Jong die augustus- en dus vakantiedagen (ook voor veel ministers) bijhield. Allerminst tot paniek geneigd, vond de vroegere duikbootkapitein het toch nodig om koningin Juliana, die ook met vakantie was, uit Porto Ercole te laten overkomen.
Op één feitelijke onjuistheid wil ik wijzen. De auteur schrijft dat aan die overval van 20 augustus 1968 ook twee Oost-Duitse divisies meededen. Dat heb ik ook lang geloofd. Het artikel dat ik daags daarna schreef begon zelfs aldus: ‘Voor het eerst sinds 1941 rukken Duitse soldaten weer een ander land binnen...’ Pas veel later (na de val van de Muur?) zou bekend worden dat Brezjnev zijn Oost-Duitse zetbazen wijselijk verboden had aan die actie deel te nemen. Zeer tot hun verdriet.
Nog een paar nieuwtjes uit het Jaarboek. Toen in 1883 de vulkaan Krakatau in de Straat Soenda, tussen Java en Sumatra, uitbarstte (met als gevolg ruim 36.000 doden), besteedde het Nederlandse parlement nagenoeg geen aandacht aan de ramp. In de Troonrede van dat jaar werd zij pas vermeld na de oorlog in Atjeh en ‘ziekten van menschen en vee’ in enkele gewesten. Wél werd de uitbarsting ‘voorbeeldeloos’ genoemd.
Ook was in 1929 de beurskrach in Wall Street, die de grote economische crisis inluidde, de eerste maanden daarna geen thema voor debat in de Kamers. Maar ‘ook de pers besteedde er aanvankelijk weinig aandacht aan, hoewel ook in Amsterdam de effectenkoersen enorme klappen opliepen’. Met deze hand in de boezem van mijn voorgangers besluit ik dit artikel.
NRC Handelsblad van 07-01-2010, pagina 7