Logica in een ‘gekte’
‘Tout comprendre c'est tout pardonner’ - alles begrijpen is alles vergeven. Dit is een van die gezegden die een halve waarheid bevatten en daarom gevaarlijk zijn. We moeten inderdaad alles proberen te begrijpen, maar betekent dit dat we, alles begrepen hebbend, het ook moeten vergeven? Nee, daar is meer voor nodig. In de eerste plaats: dat de begrepene ons niet bedreigt.
Neem nu Iran. Laten we beginnen de motieven van zijn in onze ogen vaak irrationele, ja gevaarlijke politiek te begrijpen. Heeft die misschien een eigen logica? Ja, zegt Mohsen Milani, hoofd van de afdeling voor buitenlandse zaken van de Universiteit van Florida, in een artikel in Le Monde van 20 juni, overgenomen uit het Amerikaanse kwartaalschrift Foreign Affairs.
Teherans logica is, schrijft hij, te begrijpen wanneer we uitgaan van de vrees die het koestert voor een Amerikaanse aanval. Die wil het voorkomen door een tegenbedreiging, in de vorm van een kernwapen, op te bouwen en tegelijkertijd de Amerikaanse invloed in het Midden-Oosten te ondermijnen. Eigenlijk niet veel anders dan de politiek van het Westen tegen de Sovjet-Unie in de Koude Oorlog was.
Die vrees is ook niet helemaal uit de lucht gegrepen. In 1953 wisten Amerika en Engeland, zij het zonder militair ingrijpen, het democratisch tot stand gekomen regime van Mossadeq ten val te brengen. In 1990 en nog eens in 2003 viel Amerika het buurland Irak binnen, weliswaar een vijand van Iran, maar wat Irak overkwam kon, in Irans ogen, ook Iran overkomen.
Zo gezien, is Irans steun aan Hezbollah in Libanon en Hamas in Palestina niet helemaal van een innerlijke logica ontbloot. Die steun heeft immers ten doel Israël, Amerika's sterkste bondgenoot in dit gebied, te ondermijnen. Ook een kernmacht die althans sterk genoeg is om Amerika af te schrikken van een aanval, heeft een zekere logica. ‘Though this be madness, yet there is method in it.’
Trouwens, het is niet gebleken dat de interne tegenstanders van het theocratische regime in Iran bereid zijn afstand te doen van die ‘madness’. Ook zij zijn deel van een trots volk van 66 miljoen zielen, met een groot, zij het, zoals bij andere volken, grotendeels mythisch verleden. Zo'n volk meent evenveel recht te hebben op kernwapens als landen als Frankrijk, Engeland, Israël en Pakistan. Het Westen mag dan hopen dat die tegenstanders alsnog de macht in Teheran zal toevallen, illusies omtrent hun grotere inschikkelijkheid op nucleair gebied moet het niet koesteren.
Dit is allemaal nog te begrijpen. Maar betekent het dat dit ook allemaal te vergeven is - in de zin van zich neerleggen bij alle Iraanse eisen en ambities? Zolang die de vrede bedreigen: nee. Maar ‘zolang Washington weigert rekening te houden met de logica van Teherans buitenlandse politiek, zal het er geen geldige langetermijnstrategie tegenover kunnen stellen’, besluit Milani zijn betoog in Le Monde. Dat zal een lang proces worden.
Een van de lessen die hieruit getrokken kunnen worden, is dat anderen ons meestal niet zien zoals wij onszelf zien. Zo ziet Amerika zichzelf als een vreedzame mogendheid, die slechts het goede wil. Voor Irans vrees, die de logica van zijn politiek uitmaakt, heeft het dus geen begrip. President Obama heeft dan wel onlangs in Kairo zijn excuses gemaakt voor de Amerikaanse interventie in 1953, die Mossadeq ten val bracht, maar of dat voldoende was? Irans anti-Amerikaanse tirades werden daarna niet minder.
De binnenlandse toestand in Iran compliceert de zaak nog verder. Algemeen wordt in het Westen aangenomen dat bij de verkiezingen van 12 juni op gigantische schaal fraude is gepleegd. Anders zou de grote overwinning van de zittende president Ahmadinejad - 24 miljoen stemmen, tegen 13 miljoen op zijn tegenstander Mousavi (die in Teheran zelf 52 procent van die stemmen kreeg) - niet te verklaren zijn. Of hebben de westerse media en regeringen hun wensen voor werkelijkheid gehouden? Dat doen ze wel vaker.
Dertien miljoen tegen het zittende regime mogen dan een minderheid zijn - het zijn er nog heel veel. Genoeg in elk geval om de massale protesten tegen de uitslag te verklaren die het straatbeeld in Teheran hebben beheerst. Op zichzelf echter leveren ze geen bewijs dat er inderdaad gefraudeerd is. Wél heeft de geschiedenis geleerd dat revoluties meestal door actieve minderheden ontketend worden. Reden genoeg dus voor het regime zich zorgen te maken.
In die zin lijken die protesten op wat de geschiedenis is ingegaan als de opstand op het plein van de Hemelse Vrede in Peking, nu twintig jaar geleden. Ook die werd in het Westen gezien als een democratisch protest: de stem des volks sprak. En ook die opstand werd neergeslagen. En ook daar hebben de westerse landen zich tenslotte bij neergelegd. Andere belangen - handel, vrede - prevaleerden op den duur.
Zullen zij dat op den duur ook doen in het Iraanse geval? Voorlopig is minister Verhagen daar nog niet aan toe. Vorige week riep hij de Iraanse ambassadeur op het matje en sprak hij deze, naar het schijnt, in ondiplomatieke termen toe. Dapper, hoor! Te meer omdat hij, anders dan Obama, geen dikke stok achter de rug hield. Blaffende honden bijten niet, zullen ze in Teheran denken.
NRC Handelsblad van 25-06-2009, pagina 7