Lolligheid als reddingsboei?
Overal waar je in Europa kijkt, bevindt de sociaal-democratie zich in een crisis. In Frankrijk is zij verdeeld en verliest zij terrein aan president Sarkozy. In Engeland en Duitsland boekt zij dramatisch slechte cijfers in de peilingen aan de vooravond van verkiezingen. Ook in Spanje kwakkelt zij, en in Italië moet zij het zelfs afleggen tegen een paljas als Berlusconi. Alleen in België lijkt zij stand te houden.
Het is dus een algemeen Europees verschijnsel. Daarom komen we er niet wanneer we de verklaring zoeken in falend leiderschap en slappe campagnes. Maar dit schijnt nog niet tot de PvdA doorgedrongen te zijn, althans blijkens de verslagen van de partijraad die zaterdag in Arnhem bijeen was om zich te buigen over de oorzaken van de laatste verkiezingsnederlaag, die van 4 juni.
Spreker na spreker hamerde op de laffe campagne (een ‘tja-campagne’), op het gebrek aan duidelijk profiel, aan helder verhaal, kortom: aan smoel. Uitglijders van de partijleiding werden ook gekritiseerd, evenals de compromissen die de PvdA als regeringspartij moet sluiten. Allemaal terecht, maar allemaal kritiek op symptomen. Aan een diagnose van de kwaal zelf kwam de vergadering niet toe. Waagde tenminste partijleider Wouter Bos zich in dit diepe water? Nee, alweer volgens de verslagen in de kranten - een officiële tekst van zijn rede is niet beschikbaar - schoot hij tekort. De partij moet terug naar de tijd dat er nog ‘lol’ was, ‘toen we het nog leuk vonden naar de PvdA te gaan’, zoals na die andere verkiezingsnederlaag, die van 2002.
Leuk en lollig - zijn dat de kwaliteiten die de partij moet uitstralen in een tijd dat we niet alleen de grootste economische crisis sinds de jaren dertig beleven, maar - sterker nog - de sociaal-democratie haar traditionele achterban ziet verdwijnen en overlopen naar een, in haar ogen, rechtse partij? Bos' mening (in de krant op 4 juni) dat er ‘eerder een te weinig dan een teveel aan elite’ in de partij is, zal ze niet terugwinnen. Kortom, er is weinig reden om in deze tijd leuk en lollig te zijn, en voor de PvdA al helemaal niet.
Tijdens de crisis van de jaren dertig was de SDAP, voorloper van de PvdA, eerder grimmig dan leuk of lollig. In elk geval was zij ernstig. Het Plan van de Arbeid uit 1935 was een serieus stuk werk, waarvoor ook de arbeiders de straat op gingen (in ordelijke demonstraties). Het waren de dagen vóór de cosmetica en de spin doctors.
Wanneer was de PvdA een lollige partij? In de herinnering van veel partijgenoten was dat in de jaren van Den Uyl (die zelf helemaal niet zo'n lolbroek was). Het waren de jaren van Van der Louws ‘berendans’, van het triomfalisme van de ‘Rode Haan’, van ‘alles moet kunnen’. Den Uyl oogstte wat Drees en latere kabinetten hadden gezaaid, zoals de successen van sociaal-democraat Blair niet denkbaar waren zonder Thatchers voorwerk. Maar het is voorbij met mooiweerzeilerij, want het is geen mooi weer meer. Bos weet dat beter dan wie ook. Waarom dan tóch die geest van vroeger opgeroepen?
Maar de lolligheid beperkt zich niet tot de PvdA. Toen ik Bos' woorden las, moest ik denken aan wat minister Jorritsma (VVD) eens in een interview had gezegd: dat ze het wel ‘leuk’ zou vinden een volgende keer minister van Financiën te zijn. Het waren de jaren dat het lachen, gieren, brullen van het trio Jorritsma, Terpstra, Dijkstal dat de VVD tekende. Maar Wouter Bos is toch van een ander niveau?
Niet alleen over de economische crisis repte Bos niet. Hij deed ook geen poging de werkelijke oorzaken te peilen van het verschijnsel dat de eigenlijke achterban van de partij, de arbeiders - tegenwoordig ‘laag opgeleiden’ genoemd - in drommen de partij de rug toekeren en op Wilders stemmen. Dit maakt dat de crisis waarin de partij zich bevindt, meer is dan een conjuncturele crisis, namelijk een existentiële crisis.
Ook andere traditionele partijen hebben met zo'n crisis te maken, maar vooralsnog in mindere mate. Misschien heeft dit ermee te maken dat laagopgeleiden minder tot hun achterban of doelgroep behoren, dus die partijen ook minder de problemen van de achterstandswijken aan den lijve voelen. Maar wat niet is kan komen.
Waarom maakt iemand die zich steeds sceptisch betoond heeft ten opzichte van idealen - ook de idealen van de sociaal-democratie - zich druk om het lot van de PvdA? Het antwoord is dat de PvdA - hoe men verder ook over haar mag denken - meestal een constructieve partij is geweest met een groot reservoir aan denkkracht. In elk geval is zij, ook los van deze kwaliteiten, altijd een grote partij geweest. Haar verdwijning of ineenschrompeling tot onbetekenendheid zou een verlies voor het politieke discours zijn en het hele Nederlandse bestel ontwrichten. Geen reden voor leedvermaak dus.
NRC Handelsblad van 02-07-2009, pagina 7