Verloren achterban
Eén ding moeten we de PvdA nageven: zij schuwt, na haar nederlaag bij de Europese verkiezingen, zelfonderzoek niet. Weliswaar bepaalt die zich in de partij zelf voorlopig tot symptoombestrijding: de campagne deugde niet; de lijsttrekker behoorde tot de tweede, zo niet derde, garnituur; Wouter Bos was totaal afwezig; de partij is te elitair, ze moet beter luisteren naar de gewone man - maar de kritiek van de minder direct betrokken sociaal-democraten gaat dieper.
Zo wijdt Socialisme & Democratie, maandblad van het wetenschappelijk bureau van de partij, haar juninummer hoofdzakelijk aan de vraag: ‘Blijft de PvdA een brede volkspartij?’ - een vraag die, zoals het hoort, begint met een analyse, waarop vervolgens anderen daaruit conclusies trekken. Te noteren valt dat de desbetreffende artikelen vóór de nederlaag van 4 juni moeten zijn geschreven, wat ze na de nederlaag nog actueler maakt.
De analyse nemen de sociologen Dick Houtman en Peter Achterberg voor hun rekening. Kort gezegd: de hoogopgeleiden in de partij zijn veel progressiever dan de laagopgeleiden, die zelfs een duidelijke afkeer hebben van de verzorgingsstaat. ‘Lukt het niet om beide achterbannen bij elkaar te houden, dan kan de PvdA zomaar uiteenvallen.’
De socioloog Dick Pels en de cultuurhistoricus Thomas von der Dunk trekken, ieder voor zich, hun conclusies uit die analyse. De eerste bepleit een splitsing van de partij in twee ‘sterke progressieve partijformaties’: enerzijds een traditioneel sociaal-democratische, en anderzijds een nieuwe links-liberale partij. De ene formatie zoekt een akkoord met de SP en een deel van GroenLinks, de andere met D66, een ander deel van GL en liberalen van het type Dijkstal, Dales en Winsemius.
Von der Dunk acht dit een fatale conclusie. Terecht meent hij dat beide door Pels bepleite formaties zwak zouden blijven en door het CDA tegen elkaar uitgespeeld zouden worden. Nee, de PvdA is gedoemd haar huidige spagaat (tussen hoog- en laagopgeleiden) vol te houden (maar is er nog wel sprake van een spagaat als ze de laatsten al kwijt is?). Beide conclusies hebben iets van een counsel of despair in zich.
Het probleem is geen typisch Nederlands probleem. Ook elders in Europa hebben de sociaal-democraten zware verliezen bij de Europese verkiezingen geleden. Onze Vlaamse collega Mia Doornaert, die geen bewonderaarster is van de ‘linkse intellectuelen en kunstenaars die in de media domineren’ (bij ons ‘grachtengordel’ genoemd), schrijft in De Standaard: ‘De vraag is niet die van het niveau van opleiding. De vraag is er een van respect voor het gewone volk.’ En dat ‘toont men door naar gewone mensen te luisteren en hun bekommernissen au sérieux te nemen. En dat is de afgelopen decennia niet gebeurd.’
Zo'n geluid horen we bij ons ook vaak. Het is dan ook niet onjuist, maar de vraag is of de ‘gewone mensen’ genoegen nemen met het luisteren naar hun bekommernissen (vooral vrees voor allochtone overheersing) en of de partij, door die bekommernissen au sérieux te nemen, niet verraad aan zichzelf pleegt? Met andere woorden: is het niet al te laat? De kop boven Doornaerts artikel luidt dan ook omineus: ‘Verloren achterban.’ (En dan hebben de sociaal-democraten in België zich nog aardig weten te handhaven.)
In mijn vorige artikel heb ik betoogd dat de opkomst van Wilders ook gezien kan worden als een verdere stap in een emancipatieproces, dat vele mensen eerst heeft vervreemd van de kerken en nu aan het vervreemden is van de traditionele partijen. Wilders als grote emancipator, in de klasse van Troelstra, Kuyper en Schaepman? Het is te begrijpen als velen moeite hebben met deze kijk. Maar emancipatie is op zichzelf een waardenvrij begrip.
Een niet-medespeler, maar wel geïnteresseerde waarnemer van het politieke toneel mag zich de vraag stellen of de ontwikkeling die hij op het ogenblik gadeslaat (en die hem als persoon zorgen kan baren), niet besloten ligt - niet als dwangmatigheid, wél als mogelijkheid - in het principe emancipatie, ja ook in het principe democratie.
Wat het laatste betreft, moet eerst nog bewezen worden dat Wilders geen democraat is, maar als hij dat niet blijkt te zijn, dan moeten we constateren dat grote groepen mensen, die vroeger aanhangers waren van PvdA, SP, CDA, VVD, zelfs van SGP, hem niettemin volgen. Is de demos (volk) dus wel altijd democraat? We mogen niet vergeten dat het fascisme - wel te onderscheiden van al dan niet militaire dictaturen van diverse pluimage - ook voortgekomen is uit mislukte democratische experimenten. Menno ter Braak noemde het al in 1935 een ‘afvalproduct’ van de democratie.
Maar maken we ons soms druk om een eendagsvlieg? Wilders' partij kan immers net zo goed instorten als, zes jaar geleden, de Lijst Pim Fortuyn. Dat is, weer kort gezegd, het betoog dat Gerrit Voerman, directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen in Groningen, op 11 juni hield op deze pagina. Als Wilders bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 2011 (of eerder) zijn succes herhaalt, dan ‘ligt bestuursverantwoordelijkheid voor de hand’. Zolang hij niet de 51 procent haalt, zal hij dan compromissen moeten sluiten met andere partijen, dus ‘zijn radicale opstelling moeten matigen’. Dat kan leiden tot spanningen binnen de partij en tot teleurstelling onder zijn kiezers.
Dat is heel goed mogelijk. Maar de onvrede die heeft geleid tot Wilders' succes, zal ook blijven bestaan nadat zijn ballon mogelijk is leeggelopen, zoals de onvrede bleef bestaan na de implosie van de Lijst Pim Fortuyn. Het gaat om de onvrede, en in een democratie wordt daar op enigerlei wijze lucht aan gegeven.
NRC Handelsblad van 18-06-2009, pagina 7