Goodbye to Berlin
Hoewel de bespreking door Gijs van der Wal in de krant van 17 maart van de tentoonstelling in het Haagse Gemeentemuseum van de Duitse schilder Christian Schad (1894-1982), op z'n zachtst gezegd, niet bepaald aanmoedigend was, ben ik er toch naar toe gegaan - niet zozeer uit belangstelling voor Schad als kunstenaar, die ik alleen van enkele reproducties kende, maar als registrator van het Duitsland tussen de twee wereldoorlogen.
Dat was een interessante periode, vooral op kunstgebied was zij zeer creatief (een nietszeggend woord overigens). In de film behoorde Duitsland tot de avant-garde, maar ook in bouwkunst, schilderkunst, literatuur was het Frankrijk in die dagen in veel opzichten vóór. Berlijn was het epicentrum van die explosie en Schad een koele registrator ervan.
In dit opzicht is hij te vergelijken met de Engelsman Christopher Isherwood, schrijver van Goodbye to Berlin, een soms hilarisch verslag van de nadagen van de Weimarrepubliek, die hij in Berlijn meemaakte. Na de oorlog is het bewerkt tot toneelstuk en film onder de titel I am a camera, de beginwoorden van het boek, die al meteen aanduidden dat het om een registratie ging. De musical Cabaret is er ook op gebaseerd.
Natuurlijk had dit leven in Berlijn, waarvan overigens het grootste deel van de bevolking verstoken bleef, ook zijn meer decadente kanten (of wat daar toen voor doorging), vooral op seksueel gebied, waar alles mogelijk leek. Homoseksualiteit werd openlijk beleden, zo niet geëxhibeerd. Magnus Hirschfelds Institut für Sexualwissenschaft had wereldfaam.
Aan dit alles zou Hitler in 1933 een eind maken, en daarmee kwam er ook een eind aan Berlijn als culturele metropool. Het epicentrum verschoof allengs naar New York en Californië, met de vele Duitsers, kunstenaars en wetenschappers, die aan de naziterreur hadden weten te ontsnappen. Velen van hen waren joods, wat een extra reden voor de nazi's was geweest de hele zaak te liquideren. Veel kunst werd entartet verklaard. Ook werk van kunstenaars die de nazi's niet vijandig gezind waren, viel daaraan ten slachtoffer, zoals de expressionist Emil Nolde moest ervaren.
Na de oorlog heeft Berlijn zijn oude plaats niet weer ingenomen. De scheidslijn tussen Oost en West liep dwars door de stad. Het culturele leven in Duitsland raakte versnipperd over vele centra, zoals Hamburg, Frankfurt en München, terwijl enkele emigranten, Bertolt Brecht en Anna Seghers bijvoorbeeld, zich in de DDR vestigden. Nu Berlijn, na de hereniging, weer het politieke centrum is geworden, kan het zijn dat de culturele tros zal volgen. Voorlopig zijn daar nog weinig aanwijzingen voor.
In zeker opzicht heeft sinds de jaren 60 Amsterdam een poging gewaagd het Berlijn van veertig jaar daarvóór in progressiviteit, gedurfdheid en avant-gardisme te evenaren. Het heeft daardoor ook wel de aandacht van de wereld getrokken, maar het bleef te veel een imitatie van de grote jongens om echt te overtuigen. Het ‘kijk ons eens!’ straalde er te veel van af.
Naar mijn smaak beoordeelde Van der Wal in zijn recensie het werk van Schad te weinig tegen deze achtergrond. Zeker, dit werk is niet van hetzelfde kaliber van dat van tijdgenoten als Georg Grosz en Walter Beckman, maar daar vergelijkt Van der Wal het niet mee. Hij noemt Matisse en Cocteau als zijn meerderen, maar die behoorden tot de Franse scene.
Schad wisselde, vooral in zijn beginperiode, zijn stijlen inderdaad af als jassen, zoals de kop boven de recensie luidt, maar is dat zo uitzonderlijk? Jan Sluijters deed dat ook, en in het beginwerk van Mondriaan is het latere werk nauwelijks te herkennen. Het experimenteren op zichzelf is geen bewijs voor falend kunstenaarschap.
Voor zover Schad bekend is geworden, is dat vooral door zijn neue Sachlichkeit, de klinische, bijna fotografische wijze waarop hij zijn sujetten weergaf. Wat dat betreft, doet hij aan Pyke Koch en Karel Willink denken - zonder de ondergangsstemming die vele schilderijen van de laatste oproepen. In zijn portretten is Willink echter nauwelijks te onderscheiden van Schad (hij heeft trouwens tussen 1920 en 1923 ook in Berlijn gewerkt).
Diezelfde klinische precisie toonden overigens ook vele schilders die bij de nazi's reçu en populair waren. Een van de grote favorieten onder hen werd zelfs spottend de ‘Meister des deutschen Schamhaars’ genoemd. De kolossale standbeelden van Arno Breker en Jozef Thorak kunnen de ‘homosexuele grondtoon’ die de historicus Jan Romein, zelf marxist, bij de nazi's bespeurde, nauwelijks verbergen.
Qua stijl zou Schad zich naadloos bij de nazi's hebben kunnen voegen, maar niet qua onderwerp van zijn schilderijen. De Völkischer Beobachter nam hem dan ook op de korrel, omdat hij ook joden portretteerde. Hij verkoos daarom Berlijn te verlaten en zich in Aschaffenburg (Beieren) te vestigen. Het werk dat hij daar produceerde, is inderdaad weinig interessant.
Op de ochtend dat ik de tentoonstelling in het Haagse Gemeentemuseum bezocht, was ik de enige bezoeker. Resultaat van Van der Wals bespreking? Of blijk van de geringe belangstelling die Duitsland bij in kunst geïnteresseerde Nederlanders vermag te wekken? In de serviceflat waar ik woon - gemiddelde leeftijd der bewoners: in de tachtig - bevat de bibliotheek, opgebouwd uit wat vroegere bewoners hebben nagelaten, in hoofdzaak Nederlandse, veel Engelse en enkele Franse boeken, maar geen enkel Duits boek. Er is ook geen vraag naar (terwijl de bewoners, gezien hun leeftijd, toch wel verplicht Duits op school zullen hebben gehad).
Veeg teken. Sluit Nederland zich af van wat - hoe men verder ook over Duitsland mag denken - onmiskenbaar een groot stuk Europese cultuur is geweest en, getuige bijvoorbeeld de Nobelprijs voor Günter Grass, weer aan het worden is?