Voortijdige balans
In de bundel artikelen van de vorig jaar overleden socioloog J.A.A. van Doorn die onlangs, onder de titel Nederlandse democratie, is verschenen, hebben de samenstellers Jos de Beus en Piet de Rooy een artikel uit 2005 opgenomen waarvan de kop luidt: ‘Tegen de stroom in’. Die had net zo goed ‘Ik had gelijk’ kunnen luiden.
Immers, hierin verhaalt Van Doorn hoe hij zijn hele professionele leven lang, en zeker vanaf de jaren zeventig, zich verzet had tegen wat op dat ogenblik mode was: de ‘linkse kerk’, de ‘enorme vredesdemonstraties’, het ‘huilerige antiracisme’, het politiek-correcte denken (of liever: praten, want vaak werd er een dubbele moraal op nagehouden: één voor thuis, één voor buiten), het zwijgen van vele collega's - allemaal zaken waarvoor de PvdA nu ‘enthousiast de schuld op zich neemt’ volgens Remmert van Haaften in Socialisme en Democratie van maart 2009.
Van Doorn had dus niet alleen gelijk, hij heeft het ook gekregen. Maar in 2005, drie jaar voor zijn dood, voelde hij blijkbaar de behoefte dit uitdrukkelijk vast te stellen. Had de tachtigjarige toen al het gevoel dat zijn einde nabij was? Het is dan menselijk de balans te willen afsluiten met een gunstig saldo. Maar meestal laat men dat aan anderen over. Vandaar dat dit artikel bij mij enigszins gemengde gevoelens opriep.
En toch ga ik nu hetzelfde doen. Aanleiding hiertoe is de column van Rob de Wijk (hoogleraar in Utrecht) die in Trouw van 6 maart stond onder de kop: ‘De kans dat de eurosceptici gelijk krijgen neemt toe’. Aangezien ik mijzelf een ‘euroscepticus’ van het eerste uur heb genoemd, kan ik de verleiding niet weerstaan. Heb ik dan toch gelijk gekregen? Zo ja, mag ik dat dan even vaststellen?
Wanneer ik mijzelf euroscepticus heb genoemd, nam ik dit woord letterlijk. Ik was niet tegen het streven naar Europese eenheid. Integendeel: ik vond die eenheid niet alleen wenselijk, maar ook geboden, maar betwijfelde of zij politiek bereikbaar was. Ik meende dat de natiestaat taaier was dan algemeen aangenomen werd - zeker sinds hij ook een welfare state was geworden.
Maar in het Nederlandse politieke discours werd de euroscepticus zonder meer gelijkgesteld met een ‘anti-Europeaan’. De Wijk doet dat ook enigszins: hij zegt dat de eurosceptici ‘vreesden voor een federaal Europa’. Welnu, dat deed ik niet; ik geloofde er alleen niet in. Maar dat was op zichzelf al een reden voor veel gelovige ‘Europeanen’ mij voor anti-Europeaan uit te maken. Ongelovigen werden buiten hun gemeenschap gestoten - iets wat onlangs weer gebeurd is met de Tsjechische president Klaus, toen hij het waagde in het Europees Parlement een paar kritische opmerkingen te maken. Mooie democratie, die geen tegenspraak duldt!
De neiging om deelnemers aan de discussie niet op hun woorden te beoordelen, maar op de intenties die erachter worden vermoed, is bijzonder sterk in Nederland. Dat komt de kwaliteit van het politieke discours niet ten goede. Wat Europa betreft, bleef dit tot een kring van bekeerden beperkt - totdat die broeikas overrompeld werd door het neen tegen de Europese ‘grondwet’ van 1 juni 2005.
Zelf zou ik op die dag voor de ‘grondwet’ hebben gestemd, ware het niet dat drie dagen tevoren de Fransen zich ertegen hadden uitgesproken, waardoor die ‘grondwet’ een verloren zaak was geworden en het voor de Nederlanders geen zin meer had vóór te stemmen. Ik heb toen een blanco stem uitgebracht. Ik was dus niet tegen Europa. Evenmin was ik tegen de euro, al betwijfelde ik of die zou standhouden, zolang er niet één Europees politiek gezag zou zijn - en daar gelooft tegenwoordig niemand meer in.
De feiten hebben mij dus tot dusver geen ongelijk gegeven, en nu De Wijk zegt dat de kans toeneemt dat de eurosceptici gelijk krijgen, moet ik bekennen dat een zeker gevoel van intellectuele - niet politieke! - voldoening mij bekruipt. Overigens is De Wijk niet de enige die voor de toekomst van de Europese eenheid vreest. Nog gezaghebbender lieden doen dit, laatstelijk bijvoorbeeld de oud-president van de Duitse Bundesbank Pöhl (zie interview met Roel Janssen van 6 maart).
Maar dit alles neemt niet weg dat, als eurosceptici het voor het zeggen hadden gehad, er nooit iets van Europa terecht zou zijn gekomen. De les die hieruit getrokken kan worden, is dat als je iets wilt bereiken, je altijd hoger moet mikken dan je kunt bereiken. Daarvoor is eerder geloof dan scepsis nodig. Of zoals de dichter Robert Browning zei: ‘...man's reach should exceed his grasp. Or what's a heaven for?’ Dit gedaan te hebben is de verdienste van hen die in Europa geloofden.
Eén aantekening nog. Zolang de Koude Oorlog duurde en Nederland de bescherming van Amerika niet kon missen, gaf ik, als puntje bij paaltje kwam, voorrang aan Nederlands Atlantische boven zijn Europese banden. Ook dat standpunt verwierpen de ‘Europeanen’ met het twijfelachtige argument: er is geen tegenstelling tussen beide loyaliteiten. Sinds de val van de Sovjet-Unie is die discussie achterhaald en ben ik, met behoud van mijn scepsis, Europeser geworden.
Hierboven sprak ik van een zekere intellectuele voldoening waaraan ik mij niet kan onttrekken, nu ik zie dat ook anderen - en deskundigeren dan ik - mijn scepsis gaan delen (vooral sinds de recessie toeslaat). Betekent dit dat ik ook politieke voldoening voel? Helemaal niet! Het teloorgaan van de eenheid die in de afgelopen vijftig jaar in Europa bereikt is - en dat is nog ver af van wat de ‘Europeanen’ van het eerste uur voor ogen stond - zou ik een absolute ramp vinden, vergelijkbaar met wat Poetin eens het uiteenvallen van de Sovjet-Unie noemde: de grootste politiek-strategische ramp van de eeuw.
NRC Handelsblad van 12-03-2009, pagina 9