In de schaduwen van morgen
In 1936 - midden in de vorige economische wereldcrisis - verscheen de eerste druk van Huizinga's misschien wel bekendste boek: In de schaduwen van morgen. Vele drukken zouden nog volgen. Nu we ons aan het begin bevinden van wat een even grote crisis lijkt te worden, is het interessant te constateren dat Huizinga met geen woord rept van de economische crisis.
Zijn ‘diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd’, zoals de ondertitel luidt, houdt zich alleen bezig met zaken als ‘de algemene verzwakking van het oordeel’, de ‘daling van de kritische behoefte’, ‘verzaking van het kennisideaal’, ‘verval der morele normen’, ‘stijlverlies en irrationalisering’ - allemaal verschijnselen die al in de jaren twintig - dus vóór de grote crisis - manifest waren.
Slechts hier en daar zinspeelt hij op de verschijnselen die kenmerkend voor de jaren dertig zijn, zoals het nationaal-socialisme, dat sinds 1933 in Duitsland aan de macht is. Maar ook dan legt hij geen band met de massale werkloosheid van die dagen. Het lijkt wel alsof hij een dedain heeft voor alles wat met economie - en zeker met massa's - te maken heeft.
Nu lijkt het anders. Nu kun je allerlei pogingen signaleren om de crisis van vandaag niet uitsluitend als een technische kwestie te zien. Er is weer aandacht voor de ideologie, die lange tijd voor dood werd verklaard. In het artikel van Pieter van Os in Zaterdag & cetera laten deze geluiden zich horen (Veren op de stoep, 28 februari).
Degene die, qua discipline, Huizinga het dichtst benadert is de Groninger hoogleraar intellectuele geschiedenis Frank Ankersmit, die opgelucht is dat de politiek eindelijk weer aan het woord is. Zij was, zoals hij in Trouw van dezelfde datum uiteenzet, door het neoliberalisme, dat zelfs de PvdA was gaan aanhangen, gereduceerd ‘tot het brave slaafje van de economie’. Vooral ‘de naïeve neoliberale sufferds van de VVD’ krijgen er van hem van langs. Hij heeft die partij dan ook verlaten.
Ankersmit verklaart dus de crisis - overigens terecht - als een politiek probleem. Maar dat bevredigt anderen toch niet voldoende. Herman Wijffels, CDA'er en formateur van het huidige kabinet, kondigde na de val van de zakenbank Lehman Brothers in september jl. ‘een nieuwe cultuurfase voor de mensheid’ aan. Zijn partijgenoten Donner, minister van Sociale Zaken, en premier Balkenende zoeken het nog dieper (of hoger). De eerste meent dat ‘de markt de moraal uitholt’, de tweede vraagt om ‘een morele herbronning van het bank- en verzekeringswezen’.
Balkenendes opvatting vindt al een antwoord in een artikel in Le Monde van 28 februari van de socioloog Robert Castel: ‘Het heeft geen zin het kapitalisme te moraliseren. Het is immers van nature amoreel.’ Het kan hoogstens aan banden gelegd worden, wat nu gebeurt. De staat wordt weer te hulp geroepen, ook door velen die gisteren nog neoliberaal waren.
Maar ook dat heeft zijn morele consequenties. Immers, ‘de staat is amoreel’, zoals de kop luidde die ik aan een essay in deze krant van 4 augustus 1973 had gegeven (een ongeletterde redacteur maakte daar ‘immoreel’ van). De staat heeft als eerste plicht zijn eigen burgers te beschermen, is dus per se egoïstisch (wat de individuele politici als persoon niet hoeven te zijn).
De bij ons bijna heilig verklaarde Obama toonde dit onlangs: zijn minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton, verklaarde bij gelegenheid van haar bezoek aan China dat ze niet meer zou zeuren over de mensenrechten. Nu hadden de economie en het klimaat voorrang. Geen wonder: China is Amerika's grootste schuldeiser en een grote vervuiler. Zo zullen als gevolg van de crisis wel meer heilige koeien het kind van de rekening worden, ontwikkelingshulp bijvoorbeeld. Dan spreken we nog niet eens over de politieke gevolgen van de crisis, die zich ook zullen laten voelen. De crisis van de jaren 30 had ze ook en eindigde pas goed met de Tweede Wereldoorlog. Zo erg hoeft het deze keer niet te worden, want de geschiedenis herhaalt zich nooit precies. Maar een terugkeer tot, op z'n minst, nationalisme, zelfs een uiteenvallen van de Europese Unie (waar The Economist deze week voor waarschuwt), is niet meer denkbeeldig.
Met deze litanie zijn evenwel de niet-economische oorzaken van de crisis, als die er zijn, nog niet blootgelegd. Hebzucht, het grote graaien, wordt wel als oorzaak genoemd en de Dordtenaar Bernard Mandeville (1670-1733) wordt erbij gehaald, volgens wie de ondeugden van de individuele mens, zoals zelf- en hebzucht, voorwaarden zijn voor welzijn en welvaart van de groep. Zo ja, dan zijn niet alleen bankiers en speculanten de schuld. Terecht wijst Wouter Bos ook aandeelhouders als schuldigen aan, die steeds hogere profijten, liefst op kortst mogelijke termijn, eisten.
Huizinga riep zeventig jaar geleden op tot het omgekeerde: een ‘nieuwe askese: overgave aan dat wat als het hoogste te denken valt’. Met die definitie omzeilde hij een directe geloofsbelijdenis, al prees hij - met een zekere jaloezie? - hen gelukkig die daar wel toe konden komen. CDA'ers en CU' ers hebben het, wat dat betreft, gemakkelijker. En ook marxisten, die nu uit hun winterslaap kunnen komen.
Maar de liberaal Ankersmit komt niet verder dan te herinneren aan John F. Kennedy's woorden: ‘Vraag niet wat uw land voor u kan doen, maar wat u voor uw land kun doen’ - letterlijk opgevat een nogal nationalistische boodschap. Maar ja, met een omgekeerd mandevillisme kan gezegd worden dat de deugd waarop Kennedy een beroep deed - offervaardigheid - voorwaarde is voor een ondeugdelijk verschijnsel. Of zoals Arthur Koestler zei: ‘Uit de naastenliefde van de mens ontstaat het egoïsme van de massa. De zelfzucht en de agressiviteit van de groep bestaan dankzij het altruïsme van de individu.’
De oorzaken van de crisis mogen duister zijn, de uitwegen zijn het ook.
NRC Handelsblad van 05-03-2009, pagina 9