Boek, schrijver en lezer
Omdat ik niets origineels kan toevoegen aan de stroom van nabeschouwingen over de overwinning van Obama, zal ik me vandaag met iets bezighouden wat ver van de actualiteit staat. Maar ik wil toch trouw blijven aan mijn stelregel dat alles wat in een dagblad staat, een actuele aanleiding moet hebben - al is het slechts de verschijning van een boek dat verder over de oudste oudheid mag gaan - en daarom heeft ook dit stukje een actuele aanleiding.
Die heb ik gevonden in De Standaard der Letteren (DSL), de wekelijkse boekenbijlage van De Standaard. In het nummer van 30 oktober wordt achttien schrijvers gevraagd naar de beroemde boeken die zij niet hebben gelezen of waardoor zij slechts met moeite of helemaal niet zijn doorgekomen, en of zij zich schaamden voor dit verzuim.
Zo schrijft Kristien Hemmerechts over de roman Gloed van de Hongaar Sandor Marai: ‘In Nederland kende die roman een kleine hype, maar ik heb me er lichtjes sakkerend doorgeworsteld, me de hele tijd afvragend wat mensen erin zagen.’ Ik had een paar jaar geleden eenzelfde ervaring met dit boek, waar iedereen met bewondering over sprak. Ik vroeg me telkens af: wanneer komt het nu? Het kwam niet - althans niet voor mij. Maar omdat ik achter het raadsel van Marais roem wilde komen, ben ik meer boeken van hem gaan lezen. Met hetzelfde resultaat. Slechts één boek heeft mij enigszins kunnen boeien, maar om een oneigenlijke reden: het boek beschrijft een periode, in 1948, toen ik zelf in Boedapest was. Ik kon mij dus de plaats van actie en de omstandigheden - de breuk van Moskou met Tito was toen het grote nieuws - enigszins voorstellen.
Om eenzelfde oneigenlijke reden boeide mij onlangs enigszins de roman De grote winter van de Albanees Ismail Kadare, die vooral in Frankrijk een succès d'estime kent. Het speelt in de tijd dat het communistische Albanië door de andere communistische landen (behalve China) in de ban werd gedaan en volkomen geïsoleerd werd. Ik bezocht dit land enige jaren daarna en kon me dus, alweer, min of meer in de sfeer die de roman oproept inleven. Anders zou ik, vrees ik, in het duister getast hebben, zoals ik met zijn andere boeken gedaan heb.
Marai en Kadare behoren, ondanks hun tijdelijk succes, nog niet tot de wereldliteratuur, zoals Marcel Proust en James Joyce. à la recherche du temps perdu en Ulysses worden door de ondervraagden van DSL vaak genoemd onder de beroemde boeken die zij niet hebben gelezen. Ik beken hetzelfde. Sterker nog: Buddenbrooks van Thomas Mann had ik jarenlang ongelezen in de kast staan, totdat ik het onlangs eindelijk las. Met enige schaamte beken ik dat het mij minder boeide dan ik had verwacht.
Heb ik dan geen antenne voor wat voor wereldliteratuur doorgaat? Of is die antenne afgestompt? Want in mijn jeugd las (en bewonderde) ik onverdroten de boeken van Tolstoj en Dostojevski (en veel andere Russen), maar toen ik onlangs La duchesse de Parme van Stendhal - ook wereldliteratuur - herlas, deed ik dit met enige moeite (en niet om het Frans). Hetzelfde geldt voor bijv. Don Quichotte.
En de Nederlanders, van wie geen enkele, tot onze nationale frustratie, de Nobelprijs heeft gekregen? Ik beken een zekere voorliefde voor de Camera Obscura, maar dat is jeugdsentiment, dat herlezing van de boeken van Jacob van Lennep niet heeft overleefd. Multatuli's Max Havelaar en (in mindere mate) Woutertje Pieterse doorstonden een hernieuwde proef.
En de lateren? Couperus blijft de grote meester, met (voor mij) als toppen Langs lijnen van geleidelijkheid en Aan de weg der vreugde. Maar zijn tijdgenoot Marcellus Emants evenaart hem in zijn Liefdesleven, dat het voordeel heeft in minder precieuze taal geschreven te zijn en te spelen in een ‘gewoon’ milieu (niet dat van de Haags-Indische haute bourgeoisie).
Van Van Schendel heb ik alleen een boek gelezen dat in een Amsterdams grachtenhuis speelt (Het oude huis). Zelf geboortig uit zo'n huis, was ik er niet van onder de indruk. Van Du Perrons Het land van herkomst, dat ik tweemaal las, konden mij alleen maar zijn Indische herinneringen boeien, niet zijn Parijse. Wat ik van de grootmeesters Vestdijk, Hermans en Mulisch gelezen heb, smaakte mij, eerlijk gezegd, niet naar meer; hoewel ik Mulisch' De Aanslag heel knap vond.
Zijn er in mijn onsystematische lectuur dan helemaal geen trouvailles? Toch wel. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Der Vorleser van Bernhard Schlinck, aan bijna alles van de dit jaar overleden Walter Kempkowski en, uit een vroegere generatie, bijna alles van Arthur Schnitzler, vooral het aangrijpende Sterben. En ook aan een paar boeken van de Portugese Nobelprijswinnaar José Saramago.
Een echte trouvaille was echter Eduard von Keyserling, die in Nederland vrijwel onbekend is gebleven - dit in tegenstelling tot zijn naamgenoot en neef Hermann, die tussen de twee wereldoorlogen met zijn quasi diepzinnige boeken en lezingen over oosterse filosofieën ook hier populair was bij een mondain publiek.
Op Eduard werd ik opmerkzaam gemaakt door een film op de Duitse televisie, naar zijn boek Wellen, die mij door zijn melancholie aansprak. Ik ben toen zijn boeken en novellen gaan lezen, die bijna alle het leven van de Duitse adel in de Baltische landen (waartoe Keyserling behoorde) als achtergrond hebben en ook een sfeer van ondergang en melancholie ademen.
Maar ook hier moet ik mij afvragen of die sfeer niet minder te maken heeft met die boeken zelf dan met de wetenschap van de lezer dat die hele wereld in 1918 inderdaad ten onder is gegaan, samen met het Russische tsarenrijk, waarvan de Baltische landen deel uitmaakten. Ze zijn geschreven vóór die ondergang, want Keyserling is in 1918 overleden. Is het dus de lezer of de schrijver die verantwoordelijk is voor die sfeer?
Dit is een vraag die ook na de lezing van andere boeken gesteld kan worden. Zou, om een recenter voorbeeld te noemen, het dagboek van Anne Frank zo'n wereldsucces zijn geworden als de jonge schrijfster niet zo ellendig aan haar eind was gekomen? De reputatie van een boek is niet uitsluitend de verdienste van de schrijver, de waarde wél.
NRC Handelsblad van 06-11-2008, pagina 7