Een andere Karadzic
Met zijn artikel over Radovan Karadzic als dichter in Vrij Nederland van 9 augustus is Rob Schouten mij voor geweest, want toen ik het onder ogen kreeg, was ikzelf net van plan een stuk over hetzelfde onderwerp te schrijven. Maar ik liet mij niet ontmoedigen, en daarom komt eerst mijn verhaal.
Vooraf echter dit: ik ken geen Servisch en weet weinig van de Servische cultuur, maar in Le Monde van 2 augustus had ik een artikel van een zekere Slavoj Zizek, als filosoof aangeduid, gelezen dat mijn nieuwsgierigheid had gewekt. Uitgangspunt van zijn beschouwing is een gedicht van Karadzic waarin deze zich beroept op een god ‘die niets verbiedt’.
Volgens Zizek komt dit neer op een ‘brute en obscene aansporing alle verboden op te schorten en in een permanente vernietigende orgie te leven’. De ‘gevaarlijke dromen van de dichters hebben de etnische zuiveringen voorbereid die zich in het Joegoslavië van de jaren negentig hebben voorgedaan’, aldus Zizek.
Dit artikel las ik met een zeker voorbehoud, in de eerste plaats omdat er niet bij vermeld werd of Zizek zelf een Serviër was en wat zijn geloofsbrieven waren, behalve die van ‘filosoof’; in de tweede plaats omdat het artikel uit het Engels was vertaald in het Frans, waaruit ik weer enkele passages in het Nederlands vertaal. Zo gaat veel verloren.
Niettemin, mijn nieuwsgierigheid was gewekt, en ik ben toen een boek gaan raadplegen dat, hoewel verouderd, mij toch diensten had bewezen bij mijn reis, in 1997, door de Baltische landen: De volkeren van Europa en de strijd der nationaliteiten van dr. G. Schamelhout, in drie delen verschenen bij de Wereldbibliotheek (1925-1930).
In het hoofdstuk dat over de Slovenen, Kroaten en Serviërs handelt, stuitte ik, tot mijn verrassing, op de naam Karadzic. Dat kon niet onze Karadzic zijn (want die was nog niet geboren toen dit boek verscheen), maar een naamgenoot: Vuk Stefanovic Karadzic, die een pionier op het gebied van de Servo-Kroatische taal blijkt te zijn geweest.
Mijn nieuwsgierigheid was nog verder gewekt en bij nader onderzoek bleek de bekende Leidse slavist prof. N. van Wijk (Etty Hillesum was een van zijn laatste studenten) hem de ‘schepper der (zowel cyrillisch als Latijns) geschreven moderne Servo-Kroatische schrijftaal’ te noemen, ‘ook overigens een culturele werker van zeldzame begaafdheid en arbeidskracht’.
Dit schreef Van Wijk in de vijfde druk van de Winkler Prins (1937). De achtste druk (1981) voegt daaraan toe: ‘De door hem opgetekende rijke collectie Servische (vooral epische) liederen is nog waardevol.’ Hier naderen we onze Karadzic, die immers, behalve psychiater en politicus, ook dichter was.
Maar waren de negentiende-eeuwse taalgeleerde Karadzic (1787-1864) en de man die nu in Scheveningen gevangen zit ook familie van elkaar? De eerste is geboren in het grensgebied tussen Servië en Bosnië, de andere in Montenegro, maar werd later president van de Bosnisch-Servische republiek. Karadzic is meer een clan- dan een familienaam.
Ik dacht daarmee een ontdekking te hebben gedaan, maar zoals gezegd: Rob Schouten was mij voor. Ook hij noemt, zij het en passant, de eerdere Karadzic. Maar hij citeert ook onze Karadzic: ‘De ziel van de dichter is niet zacht. Volgens Freud is literatuur de sublimatie van het vernietigingsinstinct. Omdat ik dichter ben kan ik niet zeggen: we zullen aardig zijn en de andere wang toekeren.’ Dat begint te lijken op de Karadzic zoals Zizek hem, op grond van één gedicht, in Le Monde analyseerde.
Maakt hem dit tot oorlogsmisdadiger? Volgens Schouten is hij ‘voormalig president van de Republika Srpska, daarnaast psychiater, alternatief arts en gepubliceerd en bekroond dichter. O ja, en oorlogsmisdadiger.’ Ik dacht dat dit laatste het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag nu juist moest uitmaken. Maar ja, het is waar: in de volksmond en de media is hij al veroordeeld.
Waarschijnlijk past Karadzic, in welke hoedanigheid of vermomming dan ook, in een eeuwenoude Servische traditie, waarin mythen en epen, ondanks bijna een halve eeuw communisme, nog steeds een grote rol spelen. Zoals de Ilias - ook een oorlogsverhaal - is geboekstaafd uit eeuwen daarvóór mondeling overgeleverde gezangen, zijn ook de Servische liederen veel later - in de negentiende eeuw - op schrift gesteld. Vuk Karadzic, die dit deed, was dus de Servische Homerus of, zo u wilt, Grimm.
Ook mythen hebben er nog altijd hun plaats. Welk ander volk viert zijn ondergang - de nederlaag der Serviërs tegen de Turken op het Merelveld in 1389 - nog steeds als een dag van nationale rouw en maakt op grond daarvan aanspraak op dit territoir (het Merelveld ligt in het thans grotendeels door Albanezen bewoonde Kosovo)? Zulke epen en mythen leven nog steeds op de Balkan (en elders) en hebben daar een wereld geschapen die volkomen vreemd is aan iedere indringer - hoe legitiem zijn interventie overigens ook mag zijn.
Onvermijdelijk in zo'n cultuur zijn ook geheime genootschappen, zoals de Zwarte Hand, in dienst waarvan de Bosnische gymnasiast Gavrilo Princip in 1914 de moordaanslag op de Oostenrijkse troonopvolger aartshertog Frans Ferdinand pleegde en daarmee de Eerste Wereldoorlog ontketende. Bruno Brehm schreef daarover zijn roman Apis und Este (1931), enige tijd een cultboek.
Misschien hebben Nederlanders iets van die cultuur geproefd in de populaire romans van A. den Doolaard, die op de Balkan spelen, of anders in de verhalen van de Montenegrijn Milovan Djilas, eerst rechterhand, later afvallige van Tito. Maar vreemd zijn die culturen hun gebleven. Geheime genootschappen waar de politiek rekening mee moet houden, kennen we niet. Dan nog eerder de Duitsers. De grote staatsman Walther Rathenau werd in 1922 door zo'n geheim genootschap vermoord. Lees daarover de roman Die Geächteten van Ernst von Salomon (1930), ook voor sommigen een cultboek.
Maar Nederland kent slechts de zielige poging van het katholieke driemanschap Beel-Romme-Sassen in 1948/9 om een para-Indonesiëbeleid te voeren, spoedig door Drees en Stikker de kop ingedrukt. Het is geen romantisch land. Gelukkig maar.
NRC Handelsblad van 14-08-2008, pagina 7