Spiritualiteit: de geschiedenis van een woord
Valt juli in de komkommertijd? Zo ja, dan heb ik daar niet veel van gemerkt. In die maand heb ik in deze rubriek twee artikelen geschreven waarop ik uit lezerskring meer reacties heb gekregen dan ik ooit, naar ik me kan herinneren, op enig ander artikel heb ontvangen.
In het eerste artikel (3 juli) haalde ik herinneringen op die ik had aan de wedstrijden van het wereldkampioenschap voetbal in 1934, waar Nederland aan meedeed. Vergezeld van de hoop van heel de natie, toog het elftal naar Rome, maar onderweg werd het al in Milaan door de Zwitsers verslagen. Ik schreef over het lied ‘We gaan naar Rome...’, dat toen overal gezongen werd, en over de spelers van dat elftal.
Talloos waren de reacties die ik van tijdgenoten kreeg. Sommigen stuurden mij de hele tekst, waarvan ik nog flarden kende. Ook werd mijn geheugen gecorrigeerd wat betreft de spelers. Van enkelen had ik, zij het met een vraagteken, de verkeerde club genoemd waartoe zij behoorden. Zo kwam Lagendaal niet van het Haarlemse HFC, zoals ik dacht, maar van het Rotterdamse Xerxes. Enzovoort. Een onaangeboorde doelgroep?
Het andere artikel (17 juli) ging over heel iets anders - over spiritualiteit. Het was geschreven naar aanleiding van een boek van de oud-diplomaat Edy Korthals Altes over spiritualiteit als ‘verborgen sleutel’ tot oplossing van wereldproblemen, zoals vrede en veiligheid, de kloof tussen arm en rijk, en de Europese Unie. Ook dit artikel maakte veel reacties los - niet zozeer over die wereldproblemen alswel over spiritualiteit.
Is er een verband tussen beide soorten reacties? Waarschijnlijk niet. Daarvoor zijn de onderwerpen te verschillend. Hoewel: op de televisie zie ik weleens een voetbalspeler of een wielrenner een kruisje slaan wanneer hij respectievelijk een doelpunt heeft gemaakt of als eerste de finish heeft bereikt. Bijgeloof of spiritualiteit? Ik zal mij niet vermeten daarover een oordeel uit te spreken.
In mijn tweede artikel had ik gevraagd wat spiritualiteit, een begrip dat je de laatste tijd steeds meer lijkt tegen te komen, nu precies betekent. De definities lopen uiteen, en daardoor dreigt het woord als een soort stoplap gebruikt te worden - een woord dat mooie gevoelens oproept, maar, indien niet nader gepreciseerd, zinledig is.
Een van mijn lezers maakte mij opmerkzaam op het boek (dissertatie?) van Suzette van IJssel uit 2007 ‘Daar hebben humanisten het niet zo over’. Over de rol van spiritualiteit in het leven en werk van humanistisch geestelijk raadslieden. Dit wekte mijn nieuwsgierigheid, want humanisme en spiritualiteit lijken mij op enigszins gespannen voet met elkaar te staan. Maar misschien is dat ook een kwestie van definitie.
Hoe het ook zij - aan het eigenlijke thema van het boek, dat ruim vijfhonderd bladzijden telt, ben ik (nog) niet toe gekomen. Voorlopig ben ik blijven steken bij het hoofdstuk dat gaat over ‘oorsprong, geschiedenis en huidig gebruik van de term spiritualiteit’, dat op zichzelf verhelderend is.
Etymologisch gezien verwijst de term naar een ervaring met een kracht die niet ken- of (be)grijpbaar is - een religieuze ervaring dus. Spiritualiteit en mystiek komen dan ook als een ‘onlosmakelijk met elkaar verbonden ideeënpaar’ naar voren. Door de eeuwen heen is de term spiritualiteit echter steeds abstracter en onstoffelijker geworden. In de achttiende eeuw krijgt - ongetwijfeld als gevolg van de Verlichtingsidealen - mystiek ‘een sterk negatieve lading als dweperij en dwaling, wat ook overslaat op het verstaan van spiritualiteit’. Die laatste term ‘raakt zelfs in de vergetelheid’.
Pas in de twintigste eeuw komt de term weer terug, vooral door de opkomst van twee nieuwe wetenschappelijke disciplines: de vergelijkende godsdienstwetenschappen en de godsdienstpsychologie. Ook wordt er dan veel fysiologisch onderzoek gedaan naar spirituele ervaringen, die daardoor - namelijk door hun fysiologische aanwijsbaarheid - sterk aan legitimiteit winnen.
Vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw wordt spiritualiteit in vrijwel alle talen en voor vrijwel alle levensbeschouwingen het overkoepelend begrip voor alles wat met ‘geestelijk leven’ te maken heeft. Aan de term kleeft geen directe associatie met afgeronde visies en geïnstitutionaliseerde kaders. Spiritualiteit verwijst nu vooral naar een nog niet gearticuleerde levensbeschouwing.
De breuk met specifieke christelijke of anderszins religieuze kaders vindt zijn hoogtepunt in de opkomst van termen als ‘seculiere spiritualiteit’ en ‘atheïstische spiritualiteit’. Zo kunnen ook humanisten, ja zelfs atheïsten, het begrip omhelzen. Ik moet zeggen dat deze historiek van de term mijn wantrouwen jegens het begrip niet verminderd heeft: door zijn ongearticuleerdheid kan het van alles betekenen, is het dus een catch-allterm geworden, die discussie vrijwel onmogelijk maakt. Zoiets dus als ‘ietsisme’.
Van IJssel leunt, blijkens het notenapparaat, hier sterk op het werk van dr. C.J. Waaijman, hoogleraar in de geschiedenis en de thematiek van de spiritualiteit te Nijmegen en directeur van het Titus Brandsma Instituut aldaar, dat de Studies in Spirituality uitgeeft, waarin ook het boek van Korthals Altes is verschenen. Spiritualiteit, hoe ook gedefinieerd, is een legitiem onderwerp van studie, maar of het ook een hanteerbaar begrip in wetenschappelijke discussie kan zijn, is de vraag. Wanneer daarin op een goed ogenblik een beroep wordt gedaan op ervaring met een niet ken- of (be) grijpbare kracht, dan stopt de discussie.
Als ik bij mezelf naga, heb ik het woord nooit gebruikt, wél zijn bijvoeglijk naamwoord: spiritueel, maar dan in de (ook door Van Dale vermelde) betekenis van geestig, scherpzinnig. Een spirituele vrouw is voor mij niet een vrouw die zich in hoger sferen beweegt, en in mijn vocabulaire is iemand als Voltaire ook spiritueel, hoewel deze cynicus in het woordenboek der huidige spiritualisten waarschijnlijk niet zal voorkomen. Zolang we het niet eens zijn over de definitie van begrippen, praten we langs elkaar heen.
NRC Handelsblad van 07-08-2008, pagina 7