Marijnissens gelijk
‘Concreet ingevuld veronderstelt democratie een bepaalde geografische begrenzing in combinatie met een objectieve en subjectief beleefde onderlinge lotsverbondenheid bij de burgers. Die lotsverbondenheid is door de eeuwen heen gegroeid. Op nationaal niveau hebben we de democratische instituties bevochten [...]. Die verworvenheden bepalen onze gehechtheid, onze identiteit.
Daarentegen is Europa noch objectief noch subjectief ons “thuis”. De Europese Unie heeft geen verleden, heeft geen identiteit en is voor de meeste mensen ver weg. De omvang en de afstand tot de EU maakt dat haar democratie noodzakelijkerwijs een gemankeerde is. En democratie zonder transparantie is een farce. Dat gebrek aan transparantie maakt de mensen wantrouwig.
Sommigen vinden dat onterecht, maar het is wél een feit waar een democraat rekening mee moet houden. De afstand tot de Europese Unie hef je niet op door mensen te dwingen. De federalisten of “eurofielen” daarentegen achten de natiestaat overleefd en dus ouderwets. Zij halen hun neus op voor het belang van een “thuis”, ze vinden dat bekrompen en burgerlijk.
[...] Politici en beleidsmakers moeten erkennen dat het hebben van een “thuis” voorwaarde is om onbevangen Europa en de wereld tegemoet te kunnen treden. Onder “thuis” moet meer worden verstaan dan alleen het hebben van het fysieke thuis. Ook de cultuur, de algemeen gedeelde waarden en normen, een goede publieke sector en onze democratische instituties maken daar deel van uit. Stevige grond onder de voeten stelt je in staat verder te springen.’
Deze woorden, die tien dagen geleden op deze pagina stonden, hebben aan actualiteit gewonnen door de uitslag van het Ierse referendum van vorige week, dat de opbouw van ‘Europa’ weer op losse schroeven zette. Ongetwijfeld heeft hier het gevoel meegespeeld dat de Europese Unie, ondanks de grote welvaart die de Ieren aan hun lidmaatschap ervan te danken hadden, niet hun ‘thuis’ was, ja hun eigenlijke thuis bedreigde.
Die woorden zijn nog actueler geworden omdat de schrijver ervan intussen zijn besluit aangekondigd heeft af te treden als leider van zijn fractie in de Tweede Kamer: Jan Marijnissen, die zijn markante stempel heeft gedrukt op de politiek van de laatste tien jaar. Al blijft hij in de politiek, het landschap wordt anders.
Maar om op de aangehaalde woorden terug te komen: het is waar dat Nederland - om het daarbij te houden -, met alle onderlinge verschillen, een historisch gegroeide gemeenschap is, die zich van andere onderscheidt, o.a. door de taal. Het woord ‘lotsverbondenheid’ zal ik niet zo gauw gebruiken, al was het slechts omdat de NSB er de mond vol van had. Maar wat betekent het, goed bekeken, anders dan solidariteit? En daar hebben de socialisten het altijd over. ‘Wij gaan door met de strijd: so-li-da-ri-teit!’, scandeerden ze in de dagen van Den Uyl.
Die ‘lotsverbondenheid’ uit zich op allerlei wijze, vaak zelfs op een manier die sommigen weerzinwekkend vinden, zoals de Oranjegekte rond het voetbal. Anderen verraden hun lotsverbondenheid juist door zich te schamen voor zulk optreden van landgenoten, terwijl soortgelijk optreden van anderen hen onverschillig zou laten of, op z'n hoogst, ergeren.
Het is ook waar dat de ‘eurofielen’ (federalisten bestaan nauwelijks meer) voor dit thuisgevoel altijd de neus hebben opgehaald. Wie maar durfde te vragen of zij de gebondenheid aan de natiestaat niet onderschatten, werd op z'n best met een superieur medelijdend glimlachje onthaald als iemand die het licht nog niet gezien had. Zo bleef de discussie over Europa lange tijd er een tussen bekeerden.
Die hooghartige houding zou zich op ‘zwarte maandag’ 30 september 1991 wreken, toen een Nederlands voorstel voor een Europese Politieke Unie door alle Europese partners (behalve België) van tafel werd geveegd. Nederlands zwaarste diplomatieke nederlaag sinds Nieuw-Guinea is dat wel genoemd. Die houding zou zich weer wreken op 1 juni 2005, toen Nederland met grote meerderheid zich tegen een Europese ‘grondwet’ uitsprak, zoals Ierland nu ook heeft gedaan. Politici weten soms niet eens wat er in hun eigen land omgaat.
Waar is ook wat Marijnissen zegt over de stevige grond - de thuisbasis - die je moet hebben om verder te kunnen springen. Ieder ideaal moet, wil het werkelijkheid worden, ergens van uitgaan, en dat is dat nationale thuis. De Spaanse filosoof Miguel de Unamuno heeft eens gezegd: ‘Ik zou graag voor het welzijn van de hele mensheid willen werken, maar dat kan ik alleen in Spanje doen.’
Maar het is ook waar - en dat besef klinkt minder uit Marijnissens artikel - dat dit thuisgevoel gemakkelijk politiek geïnstrumentaliseerd kan worden en dan ontaardt in nationalisme. Rita Verdonks Trots op Nederland is daar een voorbeeld van. Het doet beroep op de goedkoopste vorm waarin nationale lotsverbondenheid zich kan uiten: trots op iets waar je zelf part noch deel aan hebt gehad, zoals trots op het nationale elftal. Maar je kunt er wel legioenen mee achter je krijgen.
Jan Marijnissens analyse deel ik dus voor een groot deel, maar ik weet niet tot welke politieke keuzes zij hem zou hebben geleid. Hij heeft een zeer wisselend parcours gereden: van maoïst tot iemand die zich niet principieel keerde tegen Europese eenheid en globalisatie. Hij is voor populist uitgemaakt, maar is dit nog een scheldwoord sinds Wouter Bos onlangs, in een rede te Londen, heeft gezegd dat de sociaal-democratie ‘meer populistisch’ moet worden?
In elk geval voldeed Marijnissen aan één voorwaarde van het populisme: dat de leider geloofwaardig moet zijn. Nu hij naar de achtergrond treedt, is de PvdA voorlopig haar grootste bedreiger kwijt, maar dat wil nog niet zeggen dat Wouter Bos in zijn voetstappen kan treden. Zijn pogingen tot populisme - nog onlangs, in oranje getooid, te midden van voetbalfans - waren weinig geloofwaardig, eerder genant.
Marijnissen zou dit natuurlijker zijn afgegaan. Het zou niet hebben verbaasd als hij tenslotte ook dit symbool van nationale lotsverbondenheid zou hebben omarmd. Van hem zou dit geaccepteerd zijn. Ook van zijn opvolg(st)er?
NRC Handelsblad van 19-06-2008, pagina 9