Mei '68 als seksuele revolutie
Ergens in zijn onlangs verschenen boek, waarin hij terugblikt op zijn leven en dat van zijn 62 jaar oudere vader, journalist en mislukt politicus (Zoon en vader - vader en zoon), schrijft de Leidse historicus H.L. Wesseling dat hij, als hoogleraar, weinig last heeft gehad van de studentenrevolutie van de jaren 60. En inderdaad, Leiden heeft geen Maagdenhuisbezetting gekend en is niet herdoopt tot Karl Marx Universiteit.
De geest van die tijd wordt vaak de geest van mei '68 genoemd - naar de studentenrevolutie in Parijs, die zelfs president de Gaulle op een goed ogenblik dwong zijn toevlucht te zoeken bij het Franse leger in Duitsland. Teruggekeerd schreef hij verkiezingen uit, die hij glansrijk won. Tot zover het politieke resultaat van die revolutie.
Zij heeft dan ook meer eer gekregen dan zij verdiende. Trouwens, zij was al voorafgegaan door de rellen aan de universiteiten in Californië en die in Berlijn, uit de laatste zou de moorddadige Rote Armee Fraktion ontstaan. Zelfs Amsterdam kan, met Provo, aanspraak maken op anciënniteit. Frankrijk loopt wel vaker weg met de eer die anderen toekomt. Zo kwam de opstand van de Patriotten vóór de Franse Revolutie van 1789 en begon, volgens de Britse historicus Jonathan Israël, de Verlichting niet met de Franse Encyclopedisten, maar met Spinoza.
Wat heeft mei '68 eigenlijk tot stand gebracht? Chaos op de universiteiten, waarvan ze, althans in Nederland, nog niet hersteld zijn. Volgens de schrijver-psychiater Theodore Dalrymple had het de ‘morele diepgang van een moderne mediahype’ (Opinio, 26 maart). Een van de populaire leuzen van die tijd luidde: ‘Het is verboden te verbieden’, maar intussen werden de grote verbieders Mao en Ho Tsji-minh vereerd. Erg consequent was dat niet.
Dalrymple is niet de eerste die constateert dat mei '68 ‘een revolte was van bourgeoisjongeren tegen een burgerlijke orde die henzelf het meest bevoordeelde’. Dat gold misschien voor Frankrijk. In Nederland zaten de meeste bourgeoisjongeren bij de corpora, en die muntten niet bepaald uit in opstandigheid tegen de gevestigde orde. Ze lieten hun haar wat groeien. Dat was alles.
Nee, bij ons kwam de opstandigheid in die jaren meestal van studenten wier ouders niet hadden kunnen studeren. In zekere zin hadden zij het recht te rebelleren tegen de orde waarin hun ouders waren opgegroeid, maar dat was niet de orde waarin zijzelf leefden. Immers, de welvaart en de verzorgingsstaat van de jaren 50 hadden gemaakt dat zij, anders dan hun ouders, naar de universiteit konden gaan.
Het is geen wonder dat de studentenopstand zich het hevigst manifesteerde op de katholieke universiteiten. De gehoorzaamheid van de katholieke ouders aan het gezag was bijzonder groot geweest. Maar de kerk zelf was al sinds eind jaren 50 aan het wankelen geraakt. Daarmee werd de stelling weer eens bewezen dat revoluties niet uitbreken wanneer de onderdrukking het grootst is, maar wanneer er licht aan het einde van de tunnel gloort.
Natuurlijk zijn er ook andere factoren in het spel geweest. Zo toonde de televisie tot in de donkerste achterkamertjes dat er ook andere vormen van samenleving mogelijk waren, waarin de mensen niet ongelukkiger waren. Maar zij toonde ook het geweld in Vietnam, dat, zonder televisie, voor velen abstract zou zijn gebleven.
Maar terug naar Dalrymple. Hij maakt één opmerking die mij een schok der herkenning gaf: ‘Maar uiteindelijk denk ik dat het allemaal om seks draaide. De jonge revolutionairen wezen de huiselijke beperkingen van het burgerlijke leven af, want dat leven was niet alleen saai en routineus, maar moest ook met de nodige dosis hypocrisie in stand worden gehouden. Zij wilden zich bevrijden van de alledaagse leugentjes van de monogamie.’
Waarom gaf mij dit een schok der herkenning? In die dagen had ik een artikel geschreven waarin ik betoogde dat de jongeren, vooral dankzij de pil (die sinds 1960 grootschalig op de markt was gekomen), op veel meer seksuele ervaring konden bogen dan hun ouders. Daarmee was het numen, waarop gezag grotendeels gebaseerd is, verdwenen. Anderzijds zagen de ouders geïntimideerd door de seksuele vrijheid van hun kinderen, ervan af hun gezag te doen gelden.
Toen zelfs hun dochters, bevrijd door de pil, hun maagdelijkheid te grabbel gingen gooien, was de schok groot. Voor jongens had altijd het vergoelijkende boys will be boys gegolden, maar toen meisjes zich als boys gingen gedragen stortte voor veel ouders de wereld ineen. Hun capitulatie is de andere kant van het verhaal.
Ik citeer uit mijn geheugen, want het desbetreffende artikel heb ik niet zo gauw kunnen terugvinden. Wat ik wél terugvond, in een artikel, is een artikel in La Revue de Paris van december 1969 dat ik daarbij gebruikte. Het was van prof. Robert Debré, wel de vader van de moderne kindergeneeskunde genoemd. De titel ervan luidde: La biologie aide-t-elle à comprendre la jeunesse révoltée? (Helpt de biologie ons de opstandige jeugd te begrijpen?)
Hierin oppert Debré, uitgaande van het feit dat de puberteit eerder intreedt dan vroeger (als gevolg van o.a. betere voeding), dat er een verschil was ontstaan tussen ‘de somatopsychische rijping van het individu en de leeftijd waarop de maatschappij hem/haar rijp achtte’. Dit moest tot een ébranlement général (algemene ondermijning) van de samenleving leiden.
Of dat artikel mij op dat spoor had gebracht dan wel of ik al eerder op die gedachte was gekomen, weet ik niet meer; maar veertig jaar later vond ik bij Dalrymple de bevestiging van mijn vermoeden dat de seksuele of biologische factor een belangrijke oorzaak was van de culturele revolutie van de jaren 60.
NRC Handelsblad van 03-04-2008, pagina 9