Toen en nu
Is een herhaling van de grote economische crisis van de jaren dertig denkbaar? Jarenlang is ons voorgehouden dat dit onmogelijk was, omdat John Maynard Keynes ons had geleerd dat de overheden de instrumenten hadden om dit te voorkomen. Keynes werd langzamerhand verdrongen door Friedman, maar onder zijn regime is het spook van de recessie toch weer werkelijkheid geworden.
Vrijdag gebruikte de serieuze Financial Times het gevreesde r-woord voor 't eerst in een kop op de voorpagina, en nu spreekt de vorige voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, de ‘Fed’, Alan Greenspan, van een crisis, waarschijnlijk de ergste sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het gaat hard, alleen het woord depression, zinnebeeld voor de jaren dertig, is nog niet gevallen. En wat doet de meest klassiek-liberale regering die Washington in jaren gekend heeft? Zij pompt miljarden in de economie, en de ‘Fed’ redt noodlijdende banken met noodkredieten à raison van nog eens vele miljarden. Of dat helpt moet nog blijken. In elk geval kan zij daar niet eindeloos mee doorgaan. Wat dan? Niemand weet het.
Zelfs president Bush toont zich niet optimistisch. Tegen een gezelschap topeconomen zei hij vrijdag in New York: ‘Jullie weten net zoveel van de kwestie af als ik.’ Hij verbloemde de ernst van de toestand niet. Die was rough en tough (woorden die hij vele malen herhaalde). Een tenslotte: ‘Ik zie geen snelle oplossing.’
Dit is van een verfrissend realisme, dat gunstig afsteekt bij het plichtmatig optimisme dat zijn voorganger president Hoover tijdens de grote crisis van de jaren dertig tentoonspreidde. Toen die al anderhalf jaar aan de gang was, verklaarde hij dat ‘we nu het ergste achter de rug hebben’. Helaas, het zou nog veel erger worden. De Tweede Wereldoorlog zou pas een eind aan de crisis maken.
De geschiedenis herhaalt zich nooit, maar we kunnen wel voorspellen dat de recessie van vandaag politieke gevolgen zal hebben, in de eerste plaats voor de verkiezingen van november. Op het eerste gezicht lijkt zij Barack Obama nog meer wind in de zeilen te geven - als belichaming van de hoop (niet van veel meer) - maar het zwarte racisme van zijn dominee doet hem veel kwaad. Een Franklin Roosevelt, die 75 jaar geleden de hoop belichaamde en ook wist te vervullen, zal hij wel niet worden.
Maar we moeten niet vergeten dat de later ook in Europa vereerde Roosevelt zijn herstelwerk begonnen is met economisch-nationalistische maatregelen. Het herstel van de Amerikaanse economie ging vóór die van de wereld. Ook bij hem kwam eigen volk eerst. Daardoor torpedeerde hij de Economische en Monetaire Wereldconferentie die in de zomer van 1933 in Londen bijeen kwam.
Torpederen - het woord is van J.W. Beyen, de latere minister van Buitenlandse Zaken en grondlegger van de Europese Unie, die lid van de Nederlandse delegatie bij die conferentie was geweest en daarvan verslag doet in zijn memoires, Het spel en de knikkers (1968). Hij maakt, naar aanleiding van die conferentie, een observatie die nog actueel is: Tijdgenoten, schrijft hij, ‘zijn als regel verrast door voor hen volstrekt onverwachte verschijnselen. Vandaar de tendens om die onverwachte ontwikkelingen als tijdelijk te zien. Er wordt over maatregelen ter overbrugging van een tijdelijke situatie onderhandeld.
Voorst wordt, ook ter wille van de publieke opinie, naar een simplistische verklaring gezocht - één bepaalde oorzaak wordt geacht de alles beheersende te zijn. Ook de Wereldconferentie van 1933 kwam bijeen onder de wankele illusie dat het ging om een tijdelijke (zij het zeer ernstige) verstoring van het monetaire en economische evenwicht.’
Zullen de Europese instellingen die, deels op Beyens initiatief, sinds de jaren vijftig tot stand zijn gekomen, meer bestand blijken tegen een crisis - mocht de recessie zich daartoe ontwikkelen - dan het intergouvernementele beraad van de jaren dertig? (Want dat Europa de gevolgen van de recessie in Amerika te voelen zal krijgen, is wel zeker. De Europese exportindustrie doet dat al.)
Het is niet zeker dat het economisch-nationalisme dan in Europa niet zal zegevieren, zoals dat het in 1933 in Amerika deed. Dat zal dan geen ideologisch nationalisme zijn, maar een nationalisme voortvloeiend uit de verantwoordelijkheid die elke democratisch verkozen regering in de eerste plaats draagt ten opzichte van het eigen volk, dat haar gekozen heeft.
Er zijn al volop aanwijzingen dat dit democratisch nationalisme allerminst dood is. Vooral de grote landen proberen telkens onder de verplichtingen die ze in Europees kader zijn aangegaan, uit te komen. Wanneer daar bovenop nog een meer ideologisch nationalisme komt, dat de eer en de grandeur van het desbetreffende land hooghoudt, dan wordt het helemaal moeilijk.
In de jaren dertig heeft ook het nationaal-socialisme geprofiteerd van de crisis, die vooral in Duitsland hevig toesloeg. Het zou veel te ver gaan wanneer we ook hier een herhaling niet onmogelijk zouden achten, maar dat er - om heel andere redenen dan werkloosheid of andere economische misère - in bijna alle Europese landen grote onzekerheid omtrent het politieke bestel bestaat, is wel duidelijk. We hoeven alleen maar, wat Nederland betreft, naar Pim Fortuyn te wijzen. De oorzaken van zijn postume tijdelijke succes zijn nog niet verdwenen. Een echte crisis à la jaren dertig zou die onzekerheid, die al gevoed wordt door toen niet aanwezige oorzaken zoals massale immigratie en terrorisme (zoals Beyen zegt is een verschijnsel zelden monocausaal), alleen maar doen toenemen. Vijfenzeventig jaar geleden heeft de crisis in Nederland nauwelijks geleid tot groei van het politieke extremisme - dankzij de stevige verankering van de sociaal-democratische en confessionele partijen in de bevolking. Die verankering is nu veel minder stevig. Nederland is kwetsbaarder dan toen.
NRC Handelsblad van 20-03-2008, pagina 9