Toeschouwers hebben geen invloed
Sinds wanneer dateert mijn belangstelling voor de Amerikaanse verkiezingen? Sinds 1948. Amerika was weliswaar nog niet formeel bondgenoot van West-Europa - de NAVO zou pas het jaar daarna ontstaan - maar wel al zijn beschermer en weldoener, zoals het Marshallplan van 1947 had aangetoond. Bovendien bleek het toen al bereid militaire risico's terwille van Europa's veiligheid aan te gaan, getuige zijn antwoord op de Russische blokkade van West-Berlijn, die in juni 1948 begon. Het maakte dus voor de Europeanen wel iets uit wie president van de Verenigde Staten zou worden.
In 1946 was de keuze niet moeilijk: van president Truman wisten de Europeanen wat ze aan hem hadden; zijn tegenstander Dewey was een hun onbekende grootheid. De opluchting was dus groot toen Truman, ondanks voor hem ongunstige opiniepeilingen, won.
De volgende verkiezingen, van 1952, maakte ik zelf in Amerika mee. Toen was generaal Eisenhower de Republikeinse, en Adlai Stevenson de Democratische kandidaat. De laatste was een man naar mijn hart, maar ik was het met de Republikeinse leus Time for a change eens: de Democraten waren twintig jaar aan de macht en toonden tekenen van - ook morele - slijtage.
Voor Europa, maakte de uitslag weinig uit: Eisenhower was in de oorlog de opperbevelhebber van de strijdkrachten geweest die Europa hadden bevrijd en daarna nog eens, van 1950 to 1952, opperbevelhebber van de NAVO-strijdkrachten. Onder hem zou het Europees-Amerikaanse bondgenootschap even veilig zijn als onder Stevenson. Maar Eisenhower won, zoals hij in 1956 nog eens zou doen. Eisenhowers opvolger was de Democraat Kennedy, 43 jaar oud, die veel aantrekkelijker was dan zijn tegenkandidaat, Richard Nixon. Helaas bleef Kennedy een belofte, want na nog geen drie jaar werd hij vermoord. Zijn opvolger, Lyndon Johnson, aanvaardde zijn erfenis, ook in Vietnam, wat hem in Europa hoogst impopulair zou maken (‘Johnson, moordenaar!’). Maar zijn tegenkandidaat in 1964, Barry Goldwater, was in Europese ogen nog erger.
Vier jaar later kwam Nixon. In dat jaar was Europa in de greep van de geest van '68, die bepaald niet pro-Amerikaans was. In zijn recente proefschrift, dat de veelzeggende titel Atlantis Lost draagt, dateert Sebastian Reyn de verwijdering tussen Amerika en Europa in die jaren. Nixon en Kissinger zagen het Amerikaans-Europese bondgenootschap niet zozeer als een ideële alswel als een praktische noodzaak, zoals de Gaulle en zijn opvolgers dat van hun kant ook deden.
Een praktische noodzaak: tenminste zolang de Koude Oorlog duurde. Na de instorting van het sovjetrijk kreeg de Amerikaans-Europese relatie een heel andere en minder dwingende motivering. Daardoor maakt het voor Europa steeds minder uit wie president van de Verenigde Staten wordt. Zeker, de verkiezingscampagnes blijven een fascinerend schouwspel, maar wij blijven toeschouwers, wier sym- en antipathieën zonder invloed blijven.
Des te verwonderlijker is daarom het enthousiasme dat Barack Obama bij ons weet te wekken. Wat verwachten zijn fans, Wouter Bos voorop, van hem? Veel goeds voor Nederland? Of veel goeds voor Amerika? De twee dekken elkaar niet automatisch. En als het 't Amerikaanse welzijn is dat hun ter harte gaat, dan hebben we aan linkse kant, waar die sympathie het grootst is, in lange tijd niet zo'n solidariteit met Amerika gezien.
Bovendien: waarop is die sympathie gebaseerd? Alleen op hoop? Want veel daden heeft hij niet laten zien. Of speelt hier, net als bij ontwikkelingshulp, schuldgevoel mee? Obama is immers zwart. Dat gezegd zijnde, is het fantastisch dat in Amerika een zwarte en een vrouw het zo ver hebben kunnen brengen. Kom daar in het zich progressief wanende Nederland eens om! Engeland en Duitsland zijn ons, met Thatcher en Merkel, voor - en die zijn conservatief.
Kennelijk straalt Obama charisma uit, waar zijn tegenstanders minder van hebben. Dat is overigens niet zonder zijn gevaarlijke kanten. Een van zijn belangrijkste adviseurs moest onlangs opstappen omdat zij, na Obama's nederlagen in Texas en Ohio, zich in een interview had laten ontvallen dat de winnares, Hillary Clinton, een monster was. Bij charisma is de ratio gauw zoek.
Niet dat Clinton en McCain zo aantrekkelijk zijn. Maar waar het om te doen is, is dat het voor Europa weinig uitmaakt wie zal winnen (behalve dat de Democraten meer protectionistisch zijn dan McCain - niet onbelangrijk voor Europa).
De verhouding tot Europa wordt minder bepaald door de sym- of antipathieën van de desbetreffende president dan door de machtsverschuivingen die zich elders in de wereld voordoen, en daar trekt Europa, dat politiek gezien geen macht is, aan het kortste eind. Het wordt minder interessant voor Amerika.
Wie er ook president wordt, Amerika zal van zijn Europese bondgenoten verwachten dat zij het zullen helpen uit de Iraakse en Afghaanse moerassen los te komen. Zo niet, dan gaat de verwijdering onverbiddelijk door - ook onder de charismatische Obama. Wie van hem een begrijpender houding tegenover Europa verwacht, zou weleens van een koude kermis thuis kunnen komen.
Op dit ogenblik moet McCain, ondanks de impopulariteit van zijn partij, nog niet afgeschreven worden. Naarmate Obama en Hillary elkaar meer voor rotte vis uitmaken, stijgen zijn kansen in november. Het nadeel van een president McCain zal echter vermoedelijk zijn dat hij met een Democratisch Congres te maken zal krijgen, wat zijn mogelijkheden eigen beleid te voeren zou inperken.
Maar er zijn nog zoveel andere onzekere factoren in het spel - in de eerste plaats: zet de recessie in Amerika door? - dat het geen zin heeft er verder over te speculeren. Dat maakt de futiliteit van de commentaren die aan deze zijde van de Atlantische Oceaan over de Amerikaanse verkiezingen geleverd worden, alleen maar groter. Let wel: de futiliteit van commentaren; aan onpartijdige analyses is altijd behoefte.
NRC Handelsblad van 13-03-2008, pagina 7