Waar alles met alles verenigbaar is
Het is altijd interessant gebeurtenissen die jezelf, ook al is het als toeschouwer van verre, meegemaakt hebt en die gedeeltelijk je wereldbeeld bepaald hebben, door andere ogen, vanuit een ander perspectief te zien. Dat maakt voor mij de fascinatie uit van de boeken van de onlangs overleden Duitse schrijver Walter Kempowski, een ongeveer tien jaar jongere tijdgenoot.
Van een andere tijdgenoot, ongeveer tien jaar ouder, las ik onlangs zijn dagboek over de jaren 1935-1944. Deze keer is het een Roemeen: Mihail Sebastian (eigenlijk: Iosif Hechter), wiens boek pas in 1996 in Roemenië verscheen; daarna, vertaald, in andere landen; ten slotte, vorig jaar, in Nederland. Het decennium dat dit dagboek beslaat, was voor Roemenië een roerige tijd, overheerst door het soort mystico-fascisme van de charismatische Zelea Codreanu, die ook onder de intelligentsia opgang maakte. Zijn felle IJzeren Garde werd door koning Carol II bedreigend gevonden en daarom verboden. Codreanu werd daarbij ‘op de vlucht’ doodgeschoten.
Maar na Carols aftreden en onder de dictatuur van maarschalk Antonescu, bondgenoot van Hitler, stak de IJzeren Garde haar kop weer op en deed zij zelfs, in 1941, een poging tot een staatsgreep, omdat de Duitsers, wie haar antisemitische uitspattingen zelfs te ver gingen, Antonescu steunden. Vele intellectuelen bleven haar gedachtengoed echter trouw.
In dit klimaat bewoog zich ook de advocaat-schrijver-journalist Sebastian - maar als buitenstaander, want hij was jood. Dit verhinderde hem niet bevriend te blijven met vele sympathisanten, en zelfs aanhangers, van de IJzeren Garde - en zij met hem. Onder hen waren later ook elders bekend geworden namen, zoals Mircea Eliade, befaamd godsdiensthistoricus en hoogleraar in Chicago, en de filosoof E.M. Cioran, die zich in Parijs zou vestigen.
Talloos zijn de voorbeelden die Sebastian in zijn dagboek geeft van deze - in onze ogen - dubbelzinnigheid. Zo zegt zijn intieme vriend Camil Petrescu - een schrijver die in onze Winkler Prins vermeld wordt - op een goed ogenblik tegen hem: ‘Wat is het communisme anders dan het imperialisme van de joden?’ En toch noemt hij Petrescu ‘een van de fijnste geesten in Roemenië’.
Het gaat nog verder: een andere joodse vriend, die zich bedreigd voelt, gaat naar dezelfde Petrescu en vraagt hem enkele persoonlijke papieren voor hem te bewaren. Petrescu weigert niet alleen, maar belt ook meteen de politie op om hem aan te geven. Soms is zulk gedrag reden voor Sebastian om de vriendschap te beëindigen, soms ook niet (waarbij we er rekening mee moeten houden dat Sebastian als jood ook zelf bedreigd was en hulp van zijn ‘foute’ vrienden niet kon missen).
De lezer krijgt de indruk van een door en door corrupte samenleving. Corrupt niet alleen in de zin van omkoopbaar - dat is Roemenië nog altijd, ja nog meer dan ooit nu het de barrière van het EU-lidmaatschap heeft overwonnen en geen sancties meer hoeft te vrezen - maar ook corrupt in zedelijke zin.
Natuurlijk houdt zo'n uitspraak zelf ook zedelijk oordeel in. Laten we het dus houden op wat de gedeeltelijke buitenstaander Sebastian er zelf van zegt: ‘Er zijn geen twee dingen in dit land die onverenigbaar met elkaar zijn.’ En van een andere vriend zegt hij: ‘Hij is een fatsoenlijk man, wat zeldzamer is dan een genie.’ En toch kan hij niet buiten die vriendschappen - niet alleen omdat hij tijdens de jodenvervolgingen afhankelijk van hen is, maar ook om de geestelijke ambiance.
Onwillekeurig trekt de tijdgenoot een vergelijking met het Nederland van die tijd: sinds 1940 ook een door de Duitsers bezet land, ook gedeeltelijk geregeerd door een regime van inheemse handlangers en meelopers, zonder wier actieve en passieve collaboratie de jodenvervolging evenmin de omvang had kunnen hebben die zij had.
Maar wat een verschillen: In de eerste plaats had het antisemitisme, hoewel niet afwezig, hier niet het endemische karakter dat het in Oost-Europa (te beginnen met Oostenrijk) had. Sebastian spreekt van ‘het oude Roemeense antisemitisme (met zijn eeuwige belofte van verlossing)’ en van het ‘gejubel’ waarop antisemitisch geweld altijd bij de ‘massa van het volk’ kon rekenen. Daar was in Nederland geen sprake van.
Een ander verschil is de stemming onder de intelligentsia. De NSB kon bij haar noch vóór noch tijdens de bezetting bogen op veel instemming met haar ideologie. Intellectueel heeft de NSB nooit veel voorgesteld. Nederland heeft geen Charles Maurras, Robert Brasillach, Pierre Drieu La Rochelle of zelfs Céline gekend, en ook geen Eliade, Cioran of andere, hier minder bekende Roemeense collaborateurs. Wat dat betreft, geldt Huizinga's woord ook voor de NSB: ‘Of wij hoog of laag springen, wij Nederlanders zijn allen burgerlijk...’
Vrijwel de enige die aan die maat ontsnapte, was dr. J.H. Carp, Musserts speciale adviseur voor staatsrechtelijke vraagstukken. Die was vóór de oorlog de ziel van de Spinozavereniging geweest (zo noemt de Winkler Prins van 1938 hem). Over onverenigbaarheden gesproken! Maar anders dan vele Roemeense intellectuelen maakte dit voor hem een innerlijk conflict uit. Toen de joodse secretaresse van die vereniging dreigde gedeporteerd te worden, vroeg hij hulp bij de remonstrantse predikant J.C.A. Fetter, die hem in zijn Nagelaten bekentenissen ‘een tragische figuur, verdwaald in zijn stelsel’, noemt.
Van zo'n tragiek blijkt weinig bij Sebastians fascistische vrienden. Eerder bij hemzelf, die verscheurd wordt door zijn gevoelens van vriendschap en zijn afkeer jegens de levensbedreigende ideologie van zijn vrienden. Sebastian zou de oorlog overleven - in Roemenië lijkt alles en niets mogelijk - maar kort daarna bij een stom verkeersongeluk omkomen.
Viel Nederland binnen het gezichtsveld van een Roemeense intellectueel, die doordrenkt was van Franse cultuur? Hij noemt ons land een paar keer, in 1940 en 1944, als krijgstoneel. En dan nog één keer, na het lezen van Jane Austins Emma, dat hij vergelijkt met ‘een Nederlands schilderij’ (uit de zeventiende eeuw, neem ik aan): aardig, ‘maar nogal langzaam en te gedetailleerd’.
Alleen buitenstaanders kunnen zeggen wat de Nederlandse identiteit, waar iedereen de mond vol van heeft, is. Niemand is een onpartijdige beoordelaar van zichzelf.
NRC Handelsblad van 10-01-2008, pagina 9