2008
Een religieus denker die ongelovig was
Zo'n twintig jaar geleden, wanneer ik naar mijn werk in het oudste deel van Den Haag liep of fietste, kwam ik vaak een eenzame wandelaar in de nog stille straten tegen. Het was de heer Venemans, eigenaar van een boekwinkel naast de Gevangenpoort. Hij liep, vóór openingstijd, langs de winkels van zijn collega's, om te zien wat die voor boeken in de etalage hadden liggen.
De heer Venemans kende ik niet, en ik weet niet meer hoe ik wist dat die eenzame wandelaar zo heette. Hoe dat ook zij, vóór de oorlog had hij korte tijd een uitgeverij gehad: Rozenbeek & Venemans in Hilversum. Ik heb nog steeds één boek in mijn bezit dat bij die uitgeverij verschenen is.
Dat boek, uitgegeven in 1934, heet Crisis der zekerheden, drie essays van Leo Sjestov over Pascal, Dostojevski en Husserl. Sjestov (1866-1938) was een Russische filosoof, die eigenlijk Lev Isaakovitsj Sjvartzmann heette. In 1920 vertrok hij naar Parijs, waar hij filosofie doceerde en bekendheid verwierf.
Ook in Nederland was hij niet onbekend. De historicus Jan Romein vestigt de aandacht op hem in zijn dissertatie over Dostojevski en de westersche kritiek (1924), en zijn vriend J. Suys (die, na de oorlog, verdacht van communisme, een leerstoel misliep) schreef in 1931 een uitvoerig geschrift over hem: Leo Sjestow's protest tegen de rede.
Van de hand van de latere Leidse hoogleraar R.F. Beerling verschenen in de jaren dertig ook verscheidene studies over Sjestov, en na de oorlog leidde hij een boek met diens essays in (uitg. Hollandia, Baarn).Maar dit alles wist ik niet toen ik jaren geleden eens het door Venemans uitgegeven Crisis der zekerheden antiquarisch op de kop tikte. Als zijn uitgeverij niet meer dan dit boek zou hebben uitgegeven, zou zij haar korte bestaan al hebben gerechtvaardigd.
Deze lange en misschien overbodige aanloop gebruik ik om te vertellen dat ik onlangs een ander essay over Sjestov onder ogen kreeg. Het verscheen in een boekje van Maria Stahlie, Het woeste gevecht getiteld, dat uitgeverij Prometheus/Bert Bakker mij met de Kerstdagen stuurde. Van de door Stahlie besproken schrijvers (plus een enkele musicus, filmmaker en schilder), is Sjestov de enige die ik kende, en daarom pikte ik dat essay er als eerste uit. Voor Stahlie is Sjestov, net als voor mij, ‘een van mijn helden’, hoewel zij pas vijf jaar geleden voor 't eerst kennis met hem maakte en ‘lang niet alles van hem gelezen’ heeft (ik ook niet). Zij noemt zichzelf een ‘ongewijde lezer van zijn werk’, mede omdat hij een ‘religieus denker’ is en zij ‘de genade van een geloof ontbeert’.
Hier moet een misverstand in het spel zijn. Sjestov was inderdaad een religieus denker, maar heeft van zichzelf gezegd: ‘Ik heb geen geloof, maar ik weet dat dit een zwakheid van mij is.’ Ongelovigen kunnen en mogen wel degelijk over godsdienst schrijven - ook, zoals Sjestov, zonder erover te smalen.
Stahlie heeft wél goed begrepen wat Sjestovs kerngedachte is: dat ‘er een compromisloze strijd gevoerd moet worden tegen de zogenaamd eeuwig geldende inzichten van de wijsbegeerte, van de rede, over wat er wel en wat er niet mogelijk is in het bestaan’.
Het is vooral Sjestovs essay over Dostojevski's boek Mémoires uit het souterrain dat Stahlies aandacht heeft getrokken. Of het hetzelfde essay is dat in Crisis der zekerheden staat, weet ik niet. Zij zegt dat zij het in een Engelse vertaling uit 1902 heeft gelezen. ‘Mijn’ essay schreef Sjestov naar aanleiding van Dostojevski's honderdste geboortedag, dus in 1921.
Het doet er niet veel toe. De Mémoires uit het souterrain (ook in het Nederlands verschenen) is één protest tegen de onwankelbaarheid van het ‘twee maal twee is vier’, waarop de rede, de logica en de wetenschap zijn gebouwd. Wie zegt dat er geen andere logica, ja geen andere werkelijkheid mogelijk is? Ook Plato kende, zegt Sjestov, ‘het “souterrain”, alleen noemde hij het de grot’.
Sjestov verwijst hier naar Plato's bekende grotscène: wij mensen zitten, vastgebonden, in een grot en kunnen alleen maar rechtuit kijken naar een muur, waarop zich de schaduwen van allerlei gestalten bewegen, die wij voor de werkelijkheid houden. Maar zij zijn de schaduwen van echte gestalten die zich achter ons, buiten de grot, bewegen, maar die wij niet kunnen zien omdat wij vastgebonden zijn.
In dit souterrain, in die grot heerst de rede, ‘die oordeelt zonder zelf aan een oordeel onderworpen te zijn, die geen enkel beginsel boven zich erkent. Ons worden dus wetten gedicteerd door de wetten zelf. Wij moeten slaafs gehoorzamen aan alles wat de rede voorschrijft. En dat is wat men vrijheid noemt’! Aldus Sjestov.
En God dan, wiens plaats de rede heeft ingenomen? Zelfs God heeft zich aan de rede aangepast. Deus impossibilia non jubet (God eist niet het onmogelijke), leert de kerk. Maar God eist juist wél het onmogelijke, zegt Sjestov. Dat is ook de zin van het betoog dat Dostojevski's Groot-Inquisiteur tegen de weergekeerde Christus houdt: hij neemt de zwakke mens in bescherming tegen Christus' onmogelijke eisen.
Voordat hieruit de conclusie getrokken wordt dat Sjestov hier op slinkse wijze Gods bestaan wil aantonen, herinneren we nog even aan zijn hierboven geciteerde woord: ‘Ik heb geen geloof...’ Dat weerhoudt hem er echter niet van vrijmoedig over God en geloof te spreken en de pretenties van de rede te attaqueren.
Vinden wij dan troost in de filosofie? Nee, ‘de ware filosofie’ - en hier volg ik Beerlings samenvatting van Sjestovs denken - ‘moet ons geen zekerheden verschaffen, maar ons van onze laatste zekerheden beroven. Sjestovs filosofie is een onafgebroken strijd tegen de evidenties en een apotheose van wat hijzelf de bodemloosheid noemt. Het eigenlijke filosoferen leidt volgens hem tot volstrekte verenkeling van de afzonderlijke mens’.
Maar daarin was Sjestov niet de eerste. De wél gelovige Pascal zei al vóór hem (in een citaat dat ik uit Sjestovs essays heb leren kennen): ‘Heel ons fundament kraakt, en de aarde opent zich tot in de diepste diepten. Laten wij dus geen zekerheid en vastheid zoeken!’
Gelukkig Nieuwjaar.
NRC Handelsblad van 03-01-2008, pagina 7