De korte en de lange termijn
Is het toeval dat de twee grote seculiere partijen, de PvdA en de VVD, ongeveer tezelfder tijd een crisis doormaken? Of is er ergens, los van personen en incidenten, eenzelfde oorzaak aan te wijzen? Het is de vraag naar de invloed van de korte en de lange termijn in de geschiedenis.
Het ligt voor de hand dat dagbladen en televisie zich voornamelijk bezighouden met de korte termijn. Dat is immers de reden van hun bestaan. Een dagblad is een dagblad. In het nummer van gisteren wordt, zo luidt een oud gezegde, de vis van vandaag ingepakt. De televisie is nog vluchtiger, en die vluchtigheid beheerst het hele politieke leven.
Dat was het thema van Marc Chavannes' column in de krant van zaterdag jl. ‘Parlement tussen vluchtigheid en verwarring’, luidde de kop erboven. Aanleiding vormden de crises in VVD en PvdA, maar die zijn slechts symptomen van een diepere kwaal, waarvan het korte parlementaire leven van de meeste Kamerleden een ander is. Dit allemaal becommentarieerd door een rei van ‘eendagsfilosofen’. Maar in dezelfde krant stonden ook twee artikelen die zich met de lange, zelfs zeer lange termijn bezighielden. Het ene (eigenlijk zijn het er twee) gaat over de Duitse demograaf Gunnar Heinsohn, auteur van Söhne und Weltmacht. Terror im Aufstieg und Fall der Nationen, dat in Duitsland al een zevende druk beleeft. Hierin betoogt hij dat Europa aan ‘demografische zelfmoord’ ten onder gaat.
Het andere is van de Amerikaan Benjamin Barber, waarvan de inhoud eveneens goed door de kop wordt samengevat: ‘De infantilisering van de consument is een bedreiging voor de democratie’ - een verre naklank van het ‘puerilisme’, dat Huizinga zeventig jaar geleden als een van de kenmerken van de hedendaagse cultuur brandmerkte.
Als de door de Duitser en de Amerikaan gesignaleerde langetermijntrends geen hersenspinsels zijn, maar werkelijkheid, dan is het een werkelijkheid die door de meesten van ons nauwelijks als zodanig wordt waargenomen. Het zijn eerder de gebeurtenissen van de dag waarvoor zij gevoelig zijn en waarop zij reageren. Waarom zou de lange termijn hun interesseren? Dan zijn we immers, volgens het woord van lord Keynes, allemaal dood.
Maar laten wij toch eens een langetermijnperspectief construeren waarin de crises waarin de VVD en PvdA zich vandaag bevinden, beide passen. Zou het niet kunnen zijn dat de twee partijen, beide afstammelingen van de Verlichting, eigenlijk hun doelen hebben bereikt, uitgediend hebben? We leven immers in een liberale verzorgingsstaat. Welke grote doelen blijven hun nog over? Is dat misschien de gemeenschappelijke noemer waaronder beide crises gerangschikt kunnen worden?
Zoals met alle crises het geval is, smeulden die beide crises al lang. In 2002 incasseerde de PvdA, als gevolg van de Fortuynrevolutie, haar grootste nederlaag (zij viel van 29 op 15 procent van de stemmen terug). Sindsdien is zij, volgens haar oud-voorzitter Rottenberg, ‘totaal de koers kwijt’. Dat dit ook voor de VVD geldt, hoeven we na vorige week toch zeker niet meer te zeggen?
Maar welke partij bleek het best bestand tegen die tsunami? Het was de partij wier ondergang acht jaar tevoren was voorspeld: het CDA. In 1994 was dit immers teruggevallen van 35 op 22 procent, maar in 2002 behaalde het weer 28 procent. Het CDA bleek de enige stabiele factor in het politieke spectrum.
Hiermee werd aangetoond dat we op z'n minst voorzichtig moeten zijn met politieke voorspellingen. Maar belangrijker is dat PvdA en VVD, ondanks gedeeltelijk herstel, gevoeliger zijn gebleken voor existentiële crises dan het CDA. Wat is de verklaring daarvan? Die alleen maar te zoeken in ongelukkige lijsttrekkers of knullige verkiezingscampagnes is onbevredigend.
Zo'n eendagsverklaring is te onbevredigender, omdat in de omringende landen sociaal-democraten en liberalen er niet veel beter voor staan. In Duitsland bevinden de eersten zich, als coalitiegenoten van een de show stelende christen-democrate, in een malaise. Bovendien worden zij, evenals de PvdA, op hun linkerflank bedreigd - in het Duitse geval de Linkspartei. En de liberalen? De FDP is altijd procentueel kleiner gebleven dan de VVD.
In Frankrijk is de socialistische partij, na de overwinning van Sarkozy, volstrekt verdeeld. Vooraanstaande socialisten zijn bezweken voor aanbiedingen die de nieuwe president deed. En het liberalisme heeft in het colbertistische Frankrijk nooit echt grond onder de voeten gekregen.
De neer waarin de Nederlandse sociaal-democraten en liberalen zich bevinden, is dus geen uitzondering in Europa. Dat maakt het des te plausibeler om naar oorzaken te zoeken die de beperkingen van plaats en tijd overstijgen. Meer dan suggesties en veronderstellingen kan zo'n zoektocht niet opleveren, maar die kunnen op zichzelf al versoberend werken.
Wat Nederland betreft: de verklaring is nog niet gegeven waarom het CDA zo'n stabiele factor is gebleven - en dat terwijl de kerken leeg blijven lopen - terwijl PvdA en VVD, die eens de toekomst met zich leken te hebben, in verwarring zijn. Is het nostalgie? Is het omdat zijn pretenties moeilijker gefalsifieerd worden dan die van seculiere partijen? Straalt er rust vanuit te midden van de woelige baren? Maar indirect, en op korte termijn, krijgt ook het CDA de instabiliteit van de andere te voelen. Door de crisis in de VVD is die partij voorlopig geen geloofwaardig alternatief waarmee het CDA zijn coalitiegenoot kan dreigen. Dat maakt, paradoxalerwijs, de positie van de PvdA sterker. De stabiliteit van het hele land is in het geding. Voor leedvermaak is geen plaats.
NRC Handelsblad van 20-09-2007, pagina 7