Een keuze tussen twee kwaden
Als het aan het kabinet ligt, zal er geen referendum gehouden worden over het Europese hervormingsverdrag, dat in de plaats moet komen van het in 2005 door Nederland en Frankrijk afgewezen grondwettelijk verdrag. Aldus heeft het kabinet vorige week vrijdag besloten. ‘Een nieuw referendum is niet nodig en niet wenselijk’, zei minister-president Balkenende.
Dit besluit heeft bij mij gemengde gevoelens - tegenwoordig heet dat een dubbel gevoel - gewekt: enerzijds een gevoel van opluchting, anderzijds heeft het me ook een vieze smaak in de mond gegeven.
Eerst het gevoel van opluchting. Anders dan sommige politici ben ik helemaal niet zo optimistisch over de uitslag die een nieuw referendum te zien zou geven. Wie denkt dat de kiezers nu wél ja zouden stemmen, denkt dat ze kennis zouden hebben genomen van de tekst van het nieuwe verdrag. Maar dat is helemaal niet zo. De meerderheid van de nee-stemmers had op 1 juni 2005 ook geen kennis genomen van de tekst van het grondwettelijk verdrag. Het is grotendeels om andere redenen afgestemd dan ‘Europa’.
In een boekje over de nederlaag van de PvdA bij de verkiezingen van november jl. (Verloren slag) zeggen Frans Becker en René Cuperus het aldus:
‘Uit focusonderzoek is gebleken dat het nee van 1 juni (2005) veel verder reikt dan alleen Europa. “Europa” is het slagveld gebleken van een veel bredere vertrouwenscrisis tussen “de politiek” en de Nederlandse bevolking.’ De vraag is of die vertrouwenscrisis na ruim twee jaar verdwenen is. Zo niet, dan is de kans groot dat een tweede referendum eveneens een nee zou produceren.
Als dat zo zou zijn, dan moet Nederland heus niet denken dat het in z'n eentje door onderhandelingen met de 26 partners van de Europese Unie zou krijgen wat het wil. Het zou waarschijnlijk niet eens tot heronderhandeling komen, en Nederland zou zonder enige invloed op het verdere beleid van de EU achterblijven.
De toestand zou anders zijn dan na het nee van 1 juni 2005. Toen had namelijk Frankrijk ook nee gestemd. Nu is Frankrijks gewicht in de EU groter dan dat van Nederland. De EU houdt daarom meer rekening met Franse dan met Nederlandse wensen. Na 1 juni 2005 kon Nederland dus min of meer in de luwte van Frankrijk de ontwikkeling afwachten.
Nu heeft president Sarkozy echter beslist dat er in Frankrijk geen nieuw referendum zal worden gehouden over het hervormingsverdrag. Zou Nederland daarentegen wél weer een referendum houden en zou de uitslag daarvan opnieuw een nee zijn - waarop de kans groot is - dan zou Nederland niet meer van die luwte kunnen profiteren en helemaal alleen staan.
Een tweede nee mag dus niet geriskeerd worden. Bolkestein blijkt dit risico wél te willen aangaan, want in de Volkskrant fulmineerde hij onlangs tegen diegenen die ‘het electoraat voor een stel kleuters houden die niet in staat zijn op nuchtere wijze voors en tegens af te wegen’. Hij is dus voor een tweede referendum.
Nu, het gaat er niet om of het electoraat niet in staat is de voors en tegens van een verdrag af te wegen. Het gaat erom of het daar zin in heeft, en daar zet ik een flink vraagteken achter. In een opwelling van balorigheid of onvrede heeft in 2002 het electoraat meer stemmen aan de Lijst Pim Fortuyn (17 procent) gegeven dan aan de PvdA en de VVD. Zoiets kan weer gebeuren.
Nogmaals: dat risico moet niet genomen worden. Daarom ben ik opgelucht dat het kabinet het niet op een nieuw referendum wil laten aankomen. En, naar sindsdien bleek, de fractie van de PvdA ook niet. Daarmee is het gevaar voorlopig bezworen. De geest is weer in de fles gestopt. Maar voor hoelang?
Nu het andere ingrediënt van mijn gemengde gevoelens: de vieze smaak die het kabinetsbesluit van vrijdag bij mij heeft achtergelaten. Hier ben ik het wél eens met wat Bolkestein in de Volkskrant schreef:
‘[...] er is wel een referendum over het eerste ontwerpverdrag gehouden. Dan is het consequent nu ook een referendum te houden, want de veranderingen zijn gering. Doet de regering dat niet, zullen de mensen allicht denken: wat de dames en heren politici door de voordeur niet gelukt, doen zij nu door de achterdeur. Dit zal het eurocynisme vergroten.’
En niet alleen het eurocynisme. Ook de algemene weerzin tegen ‘de politiek’, waarvan in 2002 twee grote partijen, die, hoe men ook verder over ze mag denken, in elk geval pijlers van onze democratie zijn, al bijna te gronde zijn gegaan. Ook dat is een groot risico.
Het kabinet heeft dus, door met zijn besluit een risico (voor Nederlands internationale positie) weg te nemen, een ander risico (voor binnenlandse stabiliteit) vergroot. Welk risico weegt het zwaarst? Bij mij, per slot van rekening, het eerste. Waarom? Omdat ik referenda sowieso - dus los van het onderwerp - afwijs als een eerste stap naar een soort volksdemocratie, die de deur opent naar nog ergere staatsinrichtingen.
Daarom is het beter dat de weg naar het referendum (dat toch al een Fremdkörper is in ons stelsel van vertegenwoordigende democratie) geblokkeerd wordt. Beter laat dan nooit. En het is al laat, misschien zelfs te laat.
NRC Handelsblad van 27-09-2007, pagina 7