Dat gaat wringen
Nog nooit, zo lijkt het wel, is er zo serieus gesproken over de mogelijkheid van een splitsing van België in twee delen: Vlaanderen en Wallonië. Alleen de status van Brussel in de structuur die dan zou ontstaan, lijkt zo'n splitsing nog tegen te houden. Maar na elke nieuwe verkiezing komt de staatshervorming weer op het tapijt, met steeds grotere klem geëist door de Vlamingen en met steeds grotere hardnekkigheid geweigerd door de Walen.
Zo lijkt de splitsing op den duur onvermijdelijk - hoezeer ook ontraden door bezonnener geesten als Rik Coolsaet in deze krant (8 september) en Mark Eyskens in Elsevier van dezelfde datum. Een fatum lijkt zich te voltrekken, ook al is een meerderheid van de bevolking in beide landsdelen - om niet te spreken van de omringende landen - er desgevraagd niet voor.
Dit proces doet mij herinneren aan wat een lezer mij onlangs schreef (overigens niet naar aanleiding van wat er in België gebeurt): ‘Het is gemakkelijker een natie (volk) in kleinere eenheden te verdelen dan twee of meer naties te doen samensmelten. Twee eeuwen (de 17de en de 18de) waren voldoende om de Nederlanden voorgoed op te splitsen; veertig jaren waren (bijna) voldoende om Duitsland op te splitsen.
‘Engeland en Schotland zijn na drie eeuwen samengaan nog steeds twee naties. Voorwaarde voor zo'n splitsing is dan wel dat één deel in vrijheid leeft en een ander zich onderdrukt voelt. Na een aantal delingen is Polen nog steeds Polen.’ Maar, zo voeg ik hieraan toe, Joegoslavië, dat in 1918 ontstond uit een samengaan van Zuid-Slaven, die eveneens eeuwenlang onder vreemde heerschappij hadden geleefd (de Oostenrijks-Hongaarse en de Turkse), viel na ruim zeventig jaar uiteen.
Ongetwijfeld is er het een en ander op die stelling, aldus geformuleerd, aan te merken; maar zij is in elk geval de antithese van die andere stelling die jarenlang opgeld deed, namelijk dat de groei van steeds grotere eenheden onvermijdelijk was: de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, China, India en natuurlijk ook Europa.
Na het uiteenvallen van het sovjetrijk (en van de Sovjet-Unie zelf) is die stelling ook niet langer onaantastbaar. In plaats van het sovjetrijk en de Sovjet-Unie zelf zijn er talloze onafhankelijke staten en staatjes ontstaan. Hetzelfde verschijnsel deed zich voor in het voormalige Joegoslavië. En in Europa menen nog maar weinigen dat het ontstaan van een Verenigde Staten van Europa onvermijdelijk is.
Afrika, vroeger opgedeeld tussen vier, vijf Europese landen (Engeland, Frankrijk, België, Portugal en Spanje), telt nu tientallen onafhankelijke staten. Latijns-Amerika, dat het voordeel heeft slechts twee talen (Spaans en het verwante Portugees) te spreken, blijft niettemin verdeeld. Van een onvermijdelijke groei van grotere eenheden is dus geen sprake.
Zo bezien, is het een wonder te noemen dat landen als India en Indonesië, bestaande uit talloze volken, talloze talen sprekend en, in het Indonesische geval, ook nog over talloze eilanden verdeeld, één zijn gebleven. Die eenheid hebben zij dan niet zozeer aan zichzelf als wel aan hun voormalige koloniale overheersers, Engeland en Nederland, te danken.
Dit doet de vraag rijzen: hoe zijn de bestaande Europese staten aan hun nationale eenheid gekomen? Nederland was tot 1795 een confederatie van autonome provincies, bijeengehouden door de macht en het geld van Holland. Een staatkundige eenheid werd het pas onder Franse heerschappij.
Maar toen moest het gevoel een eenheid te zijn nog ontstaan bij de zeer gevarieerde en verschillende dialecten sprekende bevolking. Hier heeft de door het centrale gezag ingevoerde leer- en dienstplicht nationaliserend - in de zin van natievormend - gewerkt. Het is de staat die de natie heeft gevormd, niet omgekeerd (zoals vaak geloofd en gepredikt werd).
Dit proces heeft zich ook in andere landen voorgedaan. Ten tijde van de Franse Revolutie sprak nog slechts 11 procent van de Fransen Frans. De overgrote meerderheid sprak ongeveer 55 dialecten en en honderden subdialecten. Ook hier werkte leer- en dienstplicht natievormend, benevens - een factor die in het Nederlandse geval ontbrak - de napoleontische en latere oorlogen.
Ook Duitsland, waar een centraal gezag ontbrak, waren oorlogen - deels intern-Duitse oorlogen - nodig om de nationale eenheid tussen Pruisen, Beieren, Saksen en anderen te smeden. Maar die werd pas werkelijk bereikt onder Hitler, die, zelf Oostenrijker van Boheemse afkomst, zich niets aantrok van die regionale particulariteiten.
Dat zou erop kunnen wijzen dat een sterk centraal gezag nodig is om, eventueel geholpen door een centraal leger, de onderdelen werkelijk tot eenheid en onderlinge solidariteit te smeden. Op Europa overgebracht, zou dat betekenen dat er eerst een centraal politiek gezag, met als werktuig een centraal leger, nodig zou zijn om Europa werkelijk één te maken.
Rusland zal het misschien lukken om, nu niet zozeer gesteund door zijn militaire overmacht als wel door zijn rijkdom aan grondstoffen, de vroegere republieken van de Sovjet-Unie weer op enigerlei wijze in zijn macht krijgen, maar in de Europese Unie is zo'n proces ondenkbaar. Daar is eerder sprake van desintegratie dan van integratie.
Zo staan we aan het begin van de 21ste eeuw voor het verschijnsel dat de Franse politieke filosoof Pierre Hassner in het interessante zomernummer van Christen-democratische verkenningen noemt de ‘mengeling van fragmentarisering en globalisering’: de economische en technologische ontwikkelingen zijn steeds meer wereldomvattend en transnationaal van karakter, terwijl de politiek juist de andere kant opgaat en, gebruikmakend van het democratisch recht op zelfbeschikking, steeds meer nieuwe staten en staatjes vormt.
Dat gaat op den duur wringen, ja, het wringt al. Wat Nederland betreft, hoeft slechts verwezen te worden naar de verwerping van de Europese ‘grondwet’ op 1 juni 2005.
NRC Handelsblad van 13-09-2007, pagina 7