Partij van de heimwee?
Wat maakt Jan Pronk zo aantrekkelijk voor vele leden van de PvdA, dat ze hem zien als de Mozes die het partijvolk door de geestelijke woestijn waarin het zich nu bevindt, zal voeren naar het beloofde land? Is het zijn onmiskenbare intelligentie? Dat is niet waarschijnlijk. Intelligentie scoort niet hoog in de politiek.
Zijn het dan zijn prestaties? Het is waar: hij is, bij elkaar, zo'n zeventien jaar minister geweest, waarvan dertien jaar van ontwikkelingssamenwerking. Maar wat heeft hij daar eigenlijk gepresteerd? Is daar ooit een kosten-batenanalyse van gemaakt - niet van de kosten en baten voor Nederland (hoewel dat ook een legitieme vraag is), maar voor de ontvangers van de Nederlandse hulp?
Dat die er op korte termijn baat bij hadden, is duidelijk. Miljarden gingen ernaar toe. Maar wat was het blijvend effect? Hulp heeft ‘een kleine groep armen en ontheemden slechts even een beetje geholpen’, is het facit van Pronks geestverwant J. Breman in een vernietigend artikel in Socialisme & Democratie (november 1994). Ook niet zo aardig voor hem was de, eveneens deskundige, journalist Louis Metzemaekers, die ontwikkelingshulp eens ‘deze late twijg van zowel het kapitalisme als het vooruitgangsgeloof’ noemde.
Neem een land als Tanzania. Jarenlang was zijn leider, de zo zachtmoedig ogende Nyerere, de lieveling van de koninklijke familie - prins Claus had er een deel van zijn jeugd doorgebracht - en van Pronk. Zijn collectivisme, zwaar door Pronk gesubsidieerd, is een ramp gebleken. En zo zijn er meer voorbeelden te noemen. Waarom moesten landen als India en China nog ontwikkelingshulp krijgen, terwijl ze bezig waren aan het bouwen van een kernmacht, elders zo verafschuwd door de PvdA? Bewezen die landen daarmee niet dat ze heel goed in staat waren voor hun eigen ontwikkeling te zorgen? En maakte Nederland het hun zo niet indirect mogelijk die kernmacht te bouwen?
Ja, maar - zo luidde het tegenargument, dat in het geval van China een schijn van juistheid had - zo kon Nederland pressie blijven uitoefenen op het mensenrechtenbeleid in dat land. Is er ooit iets van een effect van die pressie gebleken? Hetzelfde werd betoogd in gevallen als Cuba, Nicaragua en Noord-Vietnam. Nu, de twee laatste landen nemen het nog steeds niet zo nauw met de mensenrechten, en de Nicaraguanen bevrijdden zichzelf van de sandinisten.
Het punt is dat Pronks beleid, in de loop der jaren, veel gedaantewisselingen of, zoals hijzelf het noemde, filosofieën heeft gekend. Eerst was het begrotingshulp, toen projecthulp (met een voorkeur voor collectivistische projecten), later gevolgd door criteria als vrouwenemancipatie en milieuvriendelijkheid. Pronk is soepeler dan hij lijkt. Dat hij in zijn kapsel de grillen van de mode volgde - eerst kort, toen lang, nu weer kort - duidt er ook op dat hij een goede neus heeft voor de wereld om hem heen.
Dit wat de baten van zijn beleid betreft - voor de betrokken landen welteverstaan. En de kosten voor hen? Hulp heeft vaak geleid tot desintegratie van traditionele gemeenschappen, en door gratis voedselhulp verdienden plaatselijke landbouwers geen geld en konden zij geen plantgoed kopen voor een volgende oogst. Zijn deze gevolgen weleens berekend? Zouden de pogingen van ontelbare Afrikanen om de stranden van Spanje, Italië en de Canarische eilenden te bereiken, tot die gevolgen gerekend mogen worden?
Over zijn beleid als minister van VROM (1994-1998) meldden Cees Banning en Petra de Koning in het Zaterdags Bijvoegsel van 25 augustus het een en ander. Bij Milieudefensie kon het kennelijk weinig bijval oogsten. Zo kondigde hij het einde van binnenlandse vluchten aan, ‘maar we hebben er nooit iets meer van gehoord’. En door de verpakkingsindustrie zou hij zich volgens dezelfde bron hebben laten inpakken.
Maar het is vooral als minister van Ontwikkelingssamenwerking dat Pronk een soort onaantastbaarheid heeft weten te verwerven. Waarom? Omdat ontwikkelingssamenwerking een heilige koe is, bij christenen nog meer dan bij socialisten. Niemand wil voor harteloos uitgemaakt worden. Zoiets maakt de hogepriester van die cultus vrijwel onschendbaar, sacrosanct. Het is de intentie die telt, niet het resultaat. ‘Laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet’ (Matth. 6:3).
Zo iemand is extra aantrekkelijk voor de dolenden in de partij wanneer hij ook nog ongeveer de enig overlevende is uit een periode die, naarmate de tijd verstrijkt, steeds magischer trekken lijkt te krijgen: de jaren van het meest linkse kabinet dat Nederland ooit heeft gehad: het kabinet-Den Uyl, dat van 1973 tot 1977 duurde.
Verdiende dat kabinet die reputatie? Heeft het op sociaal gebied zoveel meer gepresteerd dan zijn voorganger, het kabinet van de oud-onderzeebootcommandant Piet de Jong? Nee - hoewel zijn opvolger, het kabinet van de ‘puinruimers’ Van Agt en Wiegel, zijn beloften evenmin waar maakte. Daarvoor moest Nederland wachten tot 1992, toen Lubbers het ‘Akkoord van Wassenaar’ uitvoerde, waaraan Kok, toen voorzitter van de FNV en de toekomstige opvolger van Den Uyl, had meegewerkt.
Maar zij die heimwee hebben naar een magisch tijdperk, zijn niet geïnteresseerd in de feiten. En zo kan Pronks aantrekkingskracht verklaard worden. Of voor die aantrekkingskracht ook anderen dan PvdA'ers - en dan nog lang niet alle PvdA'ers - zullen bezwijken, is nog de vraag. Socialisme en maakbaarheid van de samenleving zijn leuzen die nog slechts beperkte weerklank vinden.
Maar nu komt in het interview dat Petra de Koning met Pronk in de krant van 20 augustus had, de ‘onderklasse’ ter sprake: illegalen en vreemdelingen. Heel mooi, maar hoeveel Nederlanders lopen voor die onderklasse warm? Het is niet uit deernis voor die klasse dat hordes traditionele PvdA-stemmers in 2002 naar Pim Fortuyn overliepen en daarmee de PvdA de grootste nederlaag uit haar geschiedenis bezorgden.
Kortom, Pronk kan misschien wel de PvdA winnen, maar ook de verkiezingen die dan onvermijdelijk zullen volgen?
NRC Handelsblad van 30-08-2007, pagina 7