Het lachen zal hun vergaan
Lachen is gezond, zeggen ze. Zou het zo zijn? Misschien voor de lacher, maar ook altijd voor de omstander? Die wordt er soms eerder misselijk van. In Mare, Leids universitair weekblad, las ik laatst een stukje van Christiaan Weijts, waarmee ik het hartgrondig eens was en waaruit ik hier iets overneem:
‘De lach is het universele gebaar van de gemeenschapsmens. Wie lacht, geeft daarmee aan: ik ben oké, ik hoor bij de gemeenschap. Blader je door kranten en bladen, dan trekt een stoet lachende gezichten aan je voorbij, die doet vermoeden dat we in een bijzonder blije wereld leven. Ook politici presenteren zich met een glimlach.
Toch heeft dat iets vreemds. Stel je een standbeeld van Julius Caesar of Marcus Aurelius voor met een lachende tronie erop. Of een breed lachende Willem van Oranje aan het Plein in Den Haag. Volslagen potsierlijk zou dat zijn. Onze democratisch gekozen leiders staan tussen de mensen en glimlachen, honderd dagen lang en daarna nog langer.’
Misschien was ik het daarom zo met dat stukje eens omdat ongeveer tezelfder tijd er een grote foto in de krant had gestaan waarop je Mark Rutte met een brede lach gearmd met Rita Verdonk zag lopen, kort nadat de laatste weer eens een dolk in de rug van haar fractieleider had gestoken. De indruk moest ontstaan: het is alles weer koek en ei tussen ons.
Wie trapt daarin? Abraham Lincoln heeft eens gezegd: ‘Je kunt alle mensen een tijdje lang voor de gek houden, en sommige mensen de hele tijd, maar je kunt niet alle mensen de hele tijd voor de gek houden.’ (Hij zei dit in 1858 in Clinton. Het lijkt meer toepasselijk op de man van die naam dan op de plaats.)
Maar Ruttes brede glimlach, die overigens op zijn gezicht gespijkerd lijkt te zijn, bleek des te valser - vals in de zin van onecht - toen hij daags daarna een felle aanval op Verdonk deed (zonder haar te noemen): ze kon ophoepelen als ze hem weer eens zo'n streek zou leveren. Die brede lach was dus nep geweest, volksmisleiding.
Maar de lach hoort blijkbaar bij onze cultuur. Wouter Bos is vrijwel onherkenbaar als hij eens een keer niet lacht. Je krijgt de behoefte net zoals in Amerikaanse films te roepen: ‘Wipe that grin off your face!’ Balkenende heeft die truc ook al aardig onder de knie. Geef mij maar Donner, met zijn zure gezicht. Hij schijnt niet zonder humor te zijn, maar lachen is dan ook niet synoniem met humor.
Ook leden van de koninklijke familie, die de waardigheid van de natie geacht worden te verzinnebeelden, lachen tot ze erbij neervallen - met als toppunt de jaarlijkse parade op 30 april, wanneer sommigen van hen op versies van Ron Brandsteder, Katja Schuurman en, op z'n best, Linda de Mol lijken, toegejuicht door een menigte die gekomen is om te lachen. Inderdaad: de illusie moet worden geschapen dat we in een bijzonder blije wereld leven.
Hoe is de lachcultuur over ons gekomen? Drees, Den Uyl en Kok - het moet tot hun eer gezegd worden - waren geen bijzondere lachers en toch populair (om van onze vooroorlogse politici maar te zwijgen). Is zij uit Amerika over komen waaien? Ik geloof niet in die directe invloed. Ze is eerder een verschijnsel van ons consumentisme, mogelijk gemaakt door de welvaart. Je verkoopt geen product met een zuur gezicht.
Ook de televisie speelt haar rol hierin. Die is in de eerste plaats uit op entertainment. De kijkcijfers dalen wanneer de kijker niet geamuseerd is. Dus moet er, tegen de klippen op, gelachen worden. Wat zal de weeromstuit zijn wanneer er eens niet gelachen kan worden? Vele doden in Uruzgan verdragen zich niet daarmee. Dus die troepen dan maar terugtrekken? We moeten immers kunnen blijven lachen?
Amerika is die symbiose tussen dood en lachen blijkbaar gelukt, want het aantal Amerikaanse gesneuvelden is, ook verhoudingsgewijs, vele malen groter dan de paar Nederlanders wier dood op het slagveld hier al zo'n schrik verwekt. Dat komt doordat de Amerikaanse cultuur in wezen optimistisch is. De lach is minder een entstof, minder kunstmatig in die cultuur dan in Europa, met zijn tragische geschiedenis.
Maar de verschillen worden kleiner. Ik herinner me hoe in het begin van de jaren '50 Eisenhower, toen nog geen president maar militaire opperbaas van de NAVO, Nederland bezocht en daar, zoals toen elke buitenlander, naar de Keukenhof gesleept werd. Hier werd hij ontvangen door een stoet van als Jacoba van Beieren verklede gastvrouwen. Op de foto stond een breed smilende Ike geflankeerd door verlegen meisjes, de ogen terneergeslagen.
Het contrast met Amerika was toen groot. En nu? Nu zouden die meisjes even onbevangen, ja uitbundig lachen als toen van Amerikaanse meisjes verwacht werd. ‘Say cheese’, riep de Amerikaanse fotograaf zijn objecten toe, want het uitspreken van dat woord verandert de mond in een grijns. Tegenwoordig wedijveren Rutte en Bos in het zeggen van ‘cheese’.
Even Huizinga's Homo ludens (1938) er op naslaan. Of deze ‘proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur’ iets over het lachen als cultuurelement zegt. ‘De lach staat in zekere tegenstelling tot ernst, maar is geenszins direct aan het spel verbonden. Kinderen, voetballers, schakers spelen in de diepste ernst, zonder enige neiging tot lachen. Het spel is op zichzelf niet komisch, noch voor de spelers noch voor de toeschouwers.’ Spel - ook het politieke spel - is dus een ernstige zaak. Daar wordt niet bij gelachen.
Met andere woorden: wie het spel als ‘maar’ een spel, als een spelletje beschouwt, is een spelbreker. Welnu, onze politici, wie de lach niet van hun gezicht te branden schijnt, wekken de indruk dat het in de politiek maar om een spelletje te doen is. Eens zal de wraak zó zijn dat hun het lachen vergaat.
NRC Handelsblad van 05-07-2007, pagina 7