Dit is Europa
Wij bouwen verder, maar op welke grondslag? Zo luidt de titel van een veel gelezen brochure die de predikant J. Eijkman in de zomer van 1940, kort na de Duitse inval, het licht deed zien. Deze titel is toepasselijk op het resultaat dat de regeringsleiders van de Europese Unie in de vroege ochtend van zaterdag in Brussel hebben bereikt.
Zeker, deze keer is er geen capitulatie aan voorafgegaan, maar de grondslag waarop Europa, na een impasse van ruim twee jaar, nu voortgaat, is een andere dan die van het Verdrag van Rome van 1957. Het Europa van nu is dan ook een ander Europa dat de founding fathers voor ogen hadden en velen toen als het eigenlijke Europa beschouwden.
Maar dat oude instincten nog steeds niet dood zijn, bleek uit het gedrag van Polen, dat lange tijd de conferentie dreigde te doen mislukken. Dat gedrag was, zoals Mia Doornaert in De Standaard van 20 juni schreef, ‘zeker irrationeel en contraproductief, maar het weerspiegelt de obsessies van een natie die driemaal door haar buren is opgedeeld en zich door de rest van Europa in de steek gelaten voelde’. Dit is het eigenlijke Europa.
De grondslag waarover per slot van rekening in Brussel overeenstemming is bereikt, voldoet dus zeker niet aan de idealen van de jaren '50 en schiet dus, wat dat betreft, tekort. Maar het is tenminste een grondslag waarop verder gebouwd kan worden. Het vraagteken waarmee de titel van Eijkmans brochure van 1940 eindigt - de auteur zou zelf de oorlog overigens niet overleven - blijft evenwel staan.
Het taaie verzet van Polen heeft de bezwaren die andere landen, waaronder Nederland, tegen de ‘grondwet’ van 2003 hadden, grotendeels in de schaduw gesteld. Ze waren dan ook minder ‘heroïsch’ dan de geluiden die, een nationale traditie getrouw, uit Warschau opstegen. Wie zou ooit in Nederland de dood als alternatief voor inwilliging van ingediende eisen hebben gesteld? Hij zou uitgelachen zijn, ook in eigen land.
Duitsland is niet helemaal zonder schuld aan het Poolse verzet. De vorige bondskanselier, Gerhard Schröder, koesterde zijn geprivilegieerde betrekkingen met de ‘loepzuivere democraat’ (aldus Schröder) Poetin. Dit moest oude angsten in Polen wekken. De in zijn nadagen overeengekomen pijplijn onder de Oostzee, met voorbijgaan van Polen en de Baltische landen, moest de Polen aan het voor die landen fatale Ribbentrop-Moltovpact uit 1939 herinneren. Schröder hield daar een lucratieve baan bij Gazprom aan over, en zijn rechterhand Steinmeier werd onder Merkel minister van Buitenlandse Zaken.
Intussen was ook Nederland met noten op zijn zang naar Brussel gegaan, zij het heel andere noten dan die waarmee het in 1991 dezelfde gang was gegaan. Toen waren Nederlands voorstellen zijn partners veel te Europees en kreeg het van hen (behalve België) dan ook de kous op de kop. Die dag is als ‘zwarte maandag’ de geschiedenis van de Nederlandse diplomatie ingegaan.
Hoe komt het dat Nederland in betrekkelijk korte tijd ‘van naïef euro-idealisme is getuimeld in zelfgenoegzame euroscepsis’? Dat is de vraag die Luuk van Middelaar in de Volkskrant van 30 mei stelde en waarop het antwoord nog steeds duister is. Deze ommezwaai heeft in elk geval de partners verbijsterd en hun geloof in Nederlands berekenbaarheid - eens sterke troef in Nederlands hand - ondermijnd.
Die ommezwaai schijnt zich ook bij minister-president Balkenende te hebben voorgedaan. Balkenendes Europese gezindheid van vóór het referendum van 1 juni 2005 was in elk geval een andere dan die van daarna. De ene viel eigenlijk niet met de andere te rijmen. Volgens de Belgische ex-premier Dehaene heeft Balkenende een kapitale fout gemaakt door zijn persoonlijke afkeer van referenda niet tot inzet van kabinetsbeleid te maken.
Hoe dit ook zij - een vaste hand heeft hij niet getoond. Eerder leek hij zich de leus van de Franse politicus uit de negentiende eeuw Ledru-Rollin eigen te hebben gemaakt: ‘Ik ben hun leider; ik moet hen dus volgen.’ De beslissing over het in Brussel bereikte resultaat mede te laten afhangen van wat de Raad van State ervan denkt, getuigt ook niet van een vaste overtuiging. Het ligt overigens in de lijn van de neiging bij kabinet en Kamer, merkbaar sinds de zgn. grote maatschappelijke discussie over de kernenergie in de jaren '80, om moeilijke besluiten van zich af te schuiven. Het referendum was ook zo'n voorbeeld.
Deze keer is Nederland niet, zoals in 1991, in Brussel als een gieter afgegaan, maar wat het vorige week heeft binnengehaald, lijkt minder aan eigen directe invloed te danken te zijn geweest dan bereikt via de bagagedrager van grotere partners, zoals Frankrijk, Engeland en - wie weet? - Polen, die min of meer hetzelfde wilden. Daar staat tegenover dat Nederland het bij zijn Beneluxpartners verkorven heeft. Een mooie wederdienst voor Belgiës trouw in 1991! Zeker, die partners hangen misschien nog te veel een verouderd ideaal aan. Dat is zeker het geval met de Belg Verhofstadt, die nog droomt van een Verenigde Staten van Europa, maar die is demissionair en komt voorlopig niet terug. De Luxemburger Juncker daarentegen is, dankzij het gezag dat hij in Europa geniet, een geduchte bondgenoot of tegenstander - al naar gelang. Op zijn voorspraak zal Nederland voorlopig niet kunnen rekenen.
Bij gebrek aan andere vrienden is verzaking van de Beneluxpartners een zware prijs die Nederland betaalt. Maar Nederland waant zich nog steeds een middelgrote mogendheid en meent 't zonder steun van de kleinen te kunnen stellen. En nu heeft de fractie van de PvdA zich ervoor uitgesproken dat ook dit resultaat van Brussel aan een referendum wordt onderworpen. Als dat doorgaat, loopt Nederland het reusachtige risico van een tweede ‘neen’ en daarmee van totale isolatie in Europa.
Waarom is dit risico reusachtig? Omdat velen (opnieuw) ‘neen’ zullen stemmen, niet zozeer omdat zij tegen Europa zijn, maar om lucht te geven aan hun algemeen onbehagen over het reilen en zeilen van de politieke klasse in eigen land.
NRC Handelsblad van 28-06-2007, pagina 7