Haantje-de-voorste of zwart schaap
Met zijn analyse in de krant van 2 juni van Nederlands diplomatieke positie na het ‘neen’ van 1 juni 2005 heeft Raymond van den Boogaard mijn ergste vrezen bevestigd. Maar terwijl ik tot mijn sombere conclusies was gekomen op grond van wat ik in de binnen- en buitenlandse pers las, haalt de diplomatieke redacteur die Van den Boogaard is, zijn informatie uit de eerste hand. Zijn analyse heeft dus meer gezag.
Wat was zijn conclusie? Een samenvatting. In hun volle omvang worden de Nederlandse wensen door geen enkel ander EU-land gedeeld. Nederland moet niet zoveel praatjes hebben (zeggen de Duitsers). Het Nederlandse isolement is steeds groter geworden. Het wordt echt slikken of stikken voor Nederland.
Kortom, van premier Balkenendes grootspraak dat het Nederlandse ‘neen’ Europa had wakker geschud - een des te merkwaardiger uitspraak omdat Balkenende zich tegen dat ‘neen’ had verzet - is niet veel uitgekomen. Het is tijd dat Nederland tot een juiste taxatie van zijn mogelijkheden komt. Of moet het weer, na Indonesië (1949), Nieuw-Guinea (1962), ‘zwarte maandag’ (1991), beleven dat het, zoals een minister van Buitenlandse Zaken het eens formuleerde, ‘als een gieter afgaat’?
Staatssecretaris Timmermans heeft er vorige week voor gewaarschuwd: een tweede afwijzing van een Europees verdrag zou Nederlands positie op het spel zetten. De Kamer viel over hem heen: die uitspraak was ‘dom’, ‘heel slecht’, ja kwam op ‘chantage’ neer. Misschien was Timmermans' waarschuwing in zoverre tactisch een beetje onverstandig dat zij het risico inhield dat, bij een nieuw referendum, velen dan toch - of: nu juist - lekker nee zullen zeggen. In de balorige stemming waarin Nederland sinds Pim Fortuyn verkeert, is dat geen gering risico. Maar wat de taxatie van Nederlands internationale positie betreft, had hij gelijk.
Dat wil niet zeggen dat het Nederlandse kabinet het diplomatieke spel na het ‘neen’ van 1 juni 2005 altijd behendig heeft gespeeld. Het heeft, na een stilzwijgen van ruim een jaar, te hoog van de toren geblazen. Zijn eisen moeten door de Europese partners die ‘ja’ hadden gestemd, als een gotspe zijn ondervonden. Nederland heeft nog steeds niet door dat gelijk hebben niet hetzelfde is als gelijk krijgen.
Nederlands lamentabele positie is niet zonder ironische trekken (Van den Boogaard wijst daar ook op). In feite is Frankrijk, dat ook ‘neen’ heeft gestemd, Nederlands ‘objectieve’ bondgenoot. Wat president Sarkozy vindt dat met de Europese ‘grondwet’ moet gebeuren, is ook niet zó verschillend van het Nederlandse standpunt.
Ironisch is die samenloop van inzichten en belangen omdat Nederland in Europa altijd Frankrijks tegenpool is geweest. Het wantrouwen jegens Frankrijks politiek ligt diep en dateert al van, op z'n minst, de dagen van Lodewijk XIV en koning-stadhouder Willem III. Is dat de reden waarom het ‘objectieve’ bondgenootschap na het gemeenschappelijke ‘neen’ niet een echt bondgenootschap is geworden?
Dat ligt zeker niet alleen aan Nederland. Sarkozy streeft openlijk naar een Europa dat door de grote Zes (Frankrijk, Engeland, Duitsland, Italië, Spanje en Polen) wordt geregeerd. Zijn reizen naar die landen wijzen daar ook op; alleen Polen moet hij nog aandoen. De rest (Nederland incluis) kan wachten. Weliswaar is hij ook in België geweest, maar dat bezoek gold de Europese Commissie, hoewel Verhofstadt ook een handje mocht geven.
Zeker, het staat nog allerminst vast dat Sarkozy's overrompelende strategie meer succes bij de Europese partners zal hebben dan Nederlands laat ingezette campagne. Maar zeker is wel dat die partners meer reden hebben om tegemoet te komen aan Frankrijks dan aan Nederlands wensen. Met de (on)redelijkheid van die wensen heeft dat weinig te maken. Ook tussen de Europese landen onderling zijn er nog machtsverschillen.
Overigens zijn de opeenvolgende Nederlandse kabinetten niet de enige zondebokken in het verhaal over 's lands afgang naar marginalisatie, zo niet isolement. Hier is eerder sprake van een collectief falen, waarbij de Kamer, hierin de al dan niet vermeende volkswil vertolkend, zich eerder nog meer aan illusies overgaf dan het kabinet.
Nog altijd speelt het verleden mee, hoewel de spelers van vandaag zich daar niet bewust van zijn. Dat Nederland eens een grote mogendheid was - tot 1942 derde koloniale wereldrijk - behoort tot het zelfbeeld. Dat het, als koopmans- én als domineesland, afkeer had van machtspolitiek per se, onderscheidt ons ook van anderen. Neutraliteit lag dus voor de hand - ook in die zin dat we beslissingen liever aan anderen (Amerika bijvoorbeeld of een denkbeeldig Europa) overlieten. Een echte discussie over Nederlands positie in de wereld of in Europa heeft dus zelden plaatsgevonden. Als die er was, was het een discussie tussen bekeerden, over details of zedelijke doelstellingen. Toen het volk zelf, waarvan altijd aangenomen was geweest dat het, dociel, even ‘Europees’ was als zijn vertegenwoordigers, om zijn mening werd gevraagd, stemde het op 1 juni 2005, deels om redenen die niet met de zaak zelf te maken hadden, anders dan was verwacht.
Dat behoort allemaal tot de voorgeschiedenis, die ons nu dwarszit. Hoe komt het dat Nederland van Europa's haantje-de-voorste in 1991 - toen de partners een Nederlands ontwerpverdragstekst voor een Europese politieke unie als te Europees van tafel veegden - Europa's zwarte schaap van 2007 is geworden?
Dat verhaal moet nog geschreven worden, maar de politici zullen wel geen tijd of zin hebben er lering uit te trekken. ‘In de Tweede Kamer word je zo opgegeten door het werk, dat je intellectueel afstompt’, zegt het oud-Kamerlid Erik Jurgens in een interview met het Reformatorisch Dagblad (1 juni jl.).
Naar aanleiding van de toekenning van de Anne Vondelingprijs is een korte videoreportage over J.L. Heldring te zien op www.nrc.nl/opinie
NRC Handelsblad van 07-06-2007, pagina 9