Plotselinge fascinatie met religie
In haar maandelijkse, altijd lezenswaardige bijdrage aan het zaterdagse katern Wetenschap & Onderwijs van deze krant schreef Marita Mathijsen, die docent twintigste-eeuwse literatuur aan de Universiteit van Amsterdam is, op 2 september terloops even over de twintigste-eeuwse schrijvers, die ‘vanzelfsprekend atheïstisch’ waren. ‘Geloven’, zo ging zij door, ‘werd een taboe in intellectuele kringen. De hele rimram van het geloof leek in de jaren tachtig opgedoekt te worden, langzaam maar definitief. Alleen een enkele streekromanschrijver schreef nog christelijke boeken.’
Het waren overigens niet alleen christelijke schrijvers wie in die kringen hoon ten deel viel. Iedereen die zich christen noemde - en zeker iedere christelijke politicus - werd bij voorbaat als huichelaar bestempeld. Het merkwaardige was dat gelovige joden en moslims gespaard werden. Waarom? Angst voor racist uitgemaakt te worden is daarvan de verklaring. Tja, ook die verlichte - of zich verlicht wanende - kringen zijn niet vrij van hypocrisie.
Maar... ‘de tijden zijn veranderd’, zegt Marita Mathijsen, ‘gelovig schrijven is niet meer achterlijk’. Zie het reusachtige succes dat het laatste boek van Jan Siebelink, Knielen op een bed violen, heeft. Het is niet langer bon ton te honen of, op z'n best, meewarig te glimlachen over godsdienst. Het is weer een factor waar rekening mee gehouden wordt, ook door niet-gelovigen. Dat geldt ook voor de politiek.
Die verandering is gauw gegaan. Nog geen vier jaar geleden hield Job Cohen, burgemeester van Amsterdam, een lezing waarin hij betoogde dat de integratie van migranten ‘nog wel het best via hun geloof zou kunnen verlopen’. Een jaar later voegde hij daaraan toe: ‘Wij zijn van God los en hebben geen andere bindingskaders in de aanbieding.’
Nu, dit kwam Cohen, die zichzelf een seculiere sociaal-democraat noemt, op flinke kritiek uit eigen partij, waar seculieren veruit in de meerderheid zijn, aldus Cohen, te staan. Die meerderheid schijnt dan te zijn vergeten dat de PvdA wel degelijk religieuze, vooral protestantse, wortels heeft. Het was een predikant, Willem Banning, die na de oorlog de ideologische grondslag voor de partij legde. Ja, soms spraken liberalen spottend over haar als ‘domineespartij’.
Maar dat die kentering in de houding tot religie snel is gegaan, blijkt alleen al hieruit dat in juni van dit jaar de sociaaldemocratische denktank Wiardi Beckman Stichting een conferentie hield over ‘Geloof en politiek’ en het maandblad vandie stichting, Socialisme en Democratie, haar juli/augustus nummer aan hetzelfde thema wijdde.
Cohen, die ook op die conferentie een lezing hield (waarvan de verkorte tekst in dat nummer te lezen is), zei dan ook: ‘ook dat is een realiteit: de fascinatie met religie binnen onze partij’. Thijs Wöltgens, oud-fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer, gaat verder en schrijft: ‘Geloof is iets heel natuurlijks.’
Neutraler is Jos de Beus, die weleens de ideoloog van de PvdA wordt genoemd: volgens hem ‘zou de PvdA ook haar secularisme opnieuw moeten onderzoeken en verwoorden door een verhouding te zoeken met de huidige beleving van christendom’. Het meest ouderwets is nog het Eerste-Kamerlid Marijke Linthorst, die vindt dat de democratische meerderheid maar moet uitmaken wat de ‘hogere waarheid’ is. Godbewaarme voor zo'n uitspraak: die kan een jaar later volkomen anders luiden. Democratie is heel mooi, maar niet als verkondiger van ‘hogere’ waarheden.
Wat is overigens de oorzaak van die plotselinge fascinatie met religie? Ongetwijfeld is die te vinden in de snelle opkomst van de islam, niet alleen als externe, maar ook als interne machtsfactor. Die dwingt ons die religie ernstig te nemen, en van die plotselinge ernst profiteert ook het christendom. Als het om miljoenen gelovigen - potentiële kiezers - gaat, kun je als politieke partij niet de ene religie ernstig nemen en de andere niet.
Maar dat verklaart nog niet de snelheid waarmee de kentering in de houding tegenover het verschijnsel godsdienst zich heeft voltrokken. De schok die 11 september 2001 heeft veroorzaakt, is geen voldoende verklaring. Dat toont de kritiek wel aan die Cohen nog in 2002 en 2003 wekte. Nee, het is waarschijnlijker dat de moord, drie jaar na 11 september, op Theo van Gogh in Amsterdam, het mekka van het secularisme, dit heeft ontketend. Nu kwam de islam wel heel dicht bij het eigen hachje van de spraakmakende gemeente, waartoe de filmmaker Van Gogh had behoord.
Merkwaardig is dat de andere groteseculiere partij, de VVD, zich tot dusver nauwelijks gedwongen heeft gevoeld tot reflectie over het verschijnsel godsdienst. Bolkestein heeft daar een jaar of tien geleden wel een poging toe gewaagd, maar is toen in eigen partij weggehoond. Hij zette niet door. Is die partij dan toch een ‘tennisclub die aan politiek doet’, waarvoor een VVD'er, aldus geciteerd in deze krant van 30 augustus, haar uitmaakte?
‘In het huis van mijn krant wonen vrijdenkers’, zegt de scheidende hoofdredacteur van deze krant in het nummer van 9 september. Vrijdenker - wat een prachtig negentiende-eeuws woord voor wat we nu secularist noemen. Zelf heb ik ruim tien jaar gediend onder een echte vrijdenker, die hoofdredacteur van een liberale krant was. Op ochtendvergaderingen van de krant placht hij te spreken over ‘christenhonden’. Schertsend natuurlijk, maar blijkbaar zonder te bedenken dat er onder zijn redacteuren ook gelovigen waren, die zich door dit soort humor gekwetst zouden kunnen voelen.
Maar hij was niet helemaal consequent: wanneer hij een nieuwe bureauredacteur zocht, had hij een voorkeur voor sollicitanten van rechtzinnig-protestantsen huize. Die waren, zei hij, doorgaans nauwgezet en consciëntieus (wat een bureauredacteur vóór alles moet zijn) en niet geneigd zich met het beleid van de krant te bemoeien.
Wat dat betreft, leek hij op Voltaire, maar die verzocht tenminste nog zijn gasten zich niet spottend over God uit te laten in aanwezigheid van zijn bedienden, want die nuttige en betrouwbare lieden, die nog in God geloofden, zouden dan misschien hun geloof verliezen en er met zijn tafelzilver vandoor gaan.
Voltaire geldt als een van de geestelijke vaders van de Franse Revolutie, die zege van de vrijdenkerij. Zij eindigde echter in het schrikbewind van Robespierre (die overigens niet zonder een cultus van het ‘Opperwezen’ kon), tot ten slotte Napoleon met weinig vrijzinnige maatregelen weer orde op zaken stelde.
Daarmee is vrijzinnigheid of vrijdenkerij niet veroordeeld, maar zij heeft, zoals alles hier op aarde (anders dan in de hemel), tegenwichten nodig.