Wedloop der termijnen
‘De politici praten niet meer over belangrijke problemen, zij praten slechts over urgente problemen.’ Die uitspraak heb ik eens genoteerd, zonder de bron ervan vast te houden. Achteraf gezien terecht, want er valt wel het een en ander op aan te merken.
In de eerst plaats: is het ooit anders geweest? In de tweede (en belangrijkere) plaats: zijn urgente problemen dan niet belangrijk? De tegenstelling urgent/belangrijk is dus een verkeerde. Die bestaat eerder tussen kortetermijn- en langetermijnproblemen. En dan nog kan het politici vaak niet kwalijk worden genomen dat zij liever over de eerste praten.
We hebben dat een paar dagen geleden in St. Petersburg gezien. Daar kwamen de regeringsleiders van de G8, de acht grootste industriële landen, bijeen. Belangrijkste punt op de agenda was bespreking van de energiesituatie in de wereld. Maar dit punt werd volledig overschaduwd door de oorlog tussen Israël en de Hezbollah, die plotseling was uitgebroken.
Het zou vreemd zijn geweest als de regeringsleiders zich daar niet over zouden hebben uitgesproken met het argument dat dit punt niet op de agenda stond. Maar de energie - een niet onbelangrijke zaak, gezien de eindigheid van olie en gas -- moest daarom op de lange baan geschoven worden of overgelaten aan de krachten der natuur.
De krachten de natuur - daaronder kan ook verstaan worden het gebruik dat eigenaars van hun energiebronnen maken teneinde politieke doelen te bereiken. Nog vers in het geheugen ligt het dat Rusland begin van dit jaar plotseling de gaskraan voor de onwelgevallige Oekraïne dichtdraaide. Europa werd er in één klap aan herinnerd dat het voor 40 procent voor zijn gas- en voor een kwart voor zijn oliegebruik van Rusland afhankelijk is.
Van dat ogenblik af drong het tot de wereld door dat Rusland een machtige mogendheid was. We waren dat enigszins vergeten na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, de chaotische jaren van Boris Jeltsin en, nog onder zijn opvolger Poetin, de ramp met de atoomonderzeeboot Koersk, de oorlogen in Tsjetsjenië, de oranje revolutie in Oekraïne en andere tegenslagen, die eraan deden twijfelen of Rusland ooit in staat zou zijn zijn onbetwistbare rijkdom aan grondstoffen in macht om te zetten.
Ja, het leek daartoe in staat. Grotendeels dankzij de hoge prijzen van, vooral, zijn olie stijgt zijn economie met een gemiddelde van 6,5 procent per jaar. De levensstandaard is eveneens gestegen, hoewel nog 25 procent van de bevolking onder het bestaansminimum leeft. Rusland heeft een reusachtig overschot op zijn lopende rekening, het betaalt zijn laatste schulden af, en de roebel is zojuist vrij inwisselbaar geworden.
Geen wonder dat Poetin, die het uiteenvallen van de Sovjet-Unie eens de grootste geostrategische catastrofe van de twintigste eeuw noemde, trots is op dit resultaat en van dit zelfgevoel ampel blijk gaf op de bijeenkomst in St. Petersburg, welks stichter, tsaar Peter de Grote, hem tot voorbeeld dient.
Daarin wordt hij gesterkt door het besef dat 70 procent van de Russen zijn beleid goedkeurt - een groter percentage dan waarop enige van zijn gespreksgenoten van afgelopen weekeinde kan bogen. De zonnen van Bush, Chirac en Blair zijn aan het neigen. Zelfs die van Merkel, nog geen jaar bondskanselier, taant. Maar die van Poetin stijgt vooralsnog.
In die stemming is hij niet geneigd te luisteren naar preken uit het Westen over mensenrechten en democratie. ‘Nu, we willen zeker niet het soort democratie als nu in Irak heerst’, was zijn zelfbewuste antwoord toen Bush op een gezamenlijke persconferentie weer eens begon over de deugden van de democratie. Het gelach dat dit antwoord aan het gehoor ontlokte, kwam niet alleen van de aanwezige Russen.
We mogen aannemen dat de meerderheid van de Russische bevolking die gevoelens deelt. Voor haar telt de ‘grootheid’ van hun land meer dan de democratie, die zij sinds de jaren onder Jeltsin vereenzelvigt met chaos, diepe armoede, immense verrijking van enkelen en corruptie.
Helaas geeft het Westen niet op al die punten het voorbeeld van het tegendeel. De rol van zedenpreker past het daarom slecht.
Vanuit deze nieuwverworven machtspositie heeft Poetin de bijeenkomst van St. Peterburg voorgezeten. In de onderlinge posities binnen de G8 heeft zich in korte tijd wel een flinke verschuiving voorgedaan. De vraag is nu of dit proces van Russische machtsgroei - met niet langer tanks, maar olie en gas als wapen - zich zal voortzetten. Door de plotselinge crisis in het Midden-Oosten is die vraag weer tijdelijk op de achtergrond geraakt, hoewel Europa's afhankelijkheid van Rusland als energieleverancier nóg groter zou worden als de toevoer uit het Midden-Oosten, als gevolg van die crisis, zou komen te haperen.
Vertoont de medaille dan helemaal geen keerzijde? Zeker wel: behalve grondstoffen voert Rusland weinig aantrekkelijks uit. In technologie en productiviteit is het nog lichtjaren verwijderd van de landen van het Westen, Amerika voorop. Maar het bedenkelijkst is de demografische situatie. De levensverwachting van nieuwgeborenen is de laatste veertig jaar met drie jaar gedaald (bij mannen vijf jaar). In dezelfde tijdsspanne is de sterfte bij vrouwen met 15 en bij mannen met 40 procent gestegen. Jongeren sterven vroeger dan hun ouders.
De oorzaak moet vooral gezocht worden in de catastrofale gezondheidstoestand van de bevolking. Bij de mannen is alcoholisme de grote boosdoener. Zolang hier geen verbetering optreedt - en dat is niet een kwestie van jaren, maar van generaties - kan Rusland geen gelijkwaardige medespeler of concurrent zijn, al beschikt het wel op kortere termijn over troeven waarmee het zich kan laten gelden.
Het is dus, zoals zo vaak in het leven, een wedloop tussen de langere en de kortere termijn. In hoeverre dwarsbomen dan wel versterken ze elkaar? Het is begrijpelijk dat de tijdgenoot vooral oog heeft voor de allerkortste termijn, waarvan welvaart en vrede kunnen afhangen, en niet de afloop van langere termijnen kan afwachten. Vandaar dat de crisis in het Midden-Oosten de bijeenkomst in St. Petersburg spoedig naar de binnenpagina's van de kranten verdrong.
Nu kunnen we, met John Maynard Keynes, cynisch zeggen: ‘Op de lange duur zijn we allemaal dood’, maar gemeenschappen, die willen overleven, kunnen zich deze houding niet veroorloven. Trouwens, de meeste individuen is het lot van hun kinderen en kleinkinderen ook niet onverschillig. Keynes had er geen.
NRC Handelsblad van 20-07-2006, pagina 7