Amerika als verleider en uitzondering
In het juni-julinummer van De Gids schrijft A.H.G. Rinnooy Kan over de ‘deprimerende overdaad aan gegevens’ die over 250 jaar de historicus moet doorworstelen, als hij een beeld wil krijgen van de intellectuele prioriteiten van deze tijd. Hij zal ‘een panische behoefte aan informatiereductie’ voelen.
Nu, die behoefte heeft menige lezer nu al. De laatste zeven dagen is hij - vaak in een en dezelfde krant - doodgegooid met een overmaat aan nieuws, analyses en commentaren over de kabinetscrisis en de oorzaken daarvan. Heeft dit tot grotere duidelijkheid bij hem geleid?
In elk geval waag ik het als columnist, die ook verwacht wordt er zijn zegje over te doen, te betwijfelen of wat ik erover te zeggen heb - wat sowieso niet veel en zeker niet origineel zou zijn - zou bijdragen tot die grotere duidelijkheid bij de lezer; eerder tot zijn grotere vermoeidheid. Daarom houd ik maar mijn mond.
Intussen ontstaat er voor de historicus van de toekomst een groot probleem door die groeiende overdaad aan informatie. Hij moet kiezen. Dat doet hij nu al, maar dan nog veel meer. En steeds verder raakt hij af van het ideaal van de grote Duitse historicus Leopold Ranke geschiedenis te schrijven ‘wie es eigentlich gewesen’ is.
Iedere keuze die de historicus doet, is subjectief, dus voor betwisting vatbaar. De Nederlandse historicus P. Geyl sprak dan ook van geschiedenis als ‘een debat zonder einde’, zijn leerling H.W. von der Dunk zelfs als ‘een onwetenschappelijke wetenschap’. Wat dat betreft heeft de historicus nog een oneindig terrein voor zich.
Hoe minder de feiten en bronnen, als gevolg van hun overdaad, te overmeesteren zijn, des te meer komt het op de beelden aan waarin de historicus het verleden vervat. Nu kunnen feiten niet kantelen, maar beelden wél. Het hangt van de - meestal nationale of ideologische - standplaats van de kijker-historicus af. Twee boeken zijn onlangs verschenen die zo'n kanteling teweeg lijken te brengen - althans volgens de recensies die ik ervan gelezen heb. Beide boeken gaan over Amerika. Het eerste is van Victoria de Grazia en heet Irresistible Empire: America's advance through twentieth-century Europe (besproken in de Times Literary Supplement van 5 mei); het tweede is A nation among Nations: America's Place in World History van Thomas Bender (besproken in The Economist van 6 mei). De Grazia's these is dat we Amerika niet moeten zien (zoals de Amerikanen en veel Europeanen het zien) als de welwillende beschermer van vrede en vrijheid in Europa, maar eerder als een soort veroveraar, maar met dit verschil met de eerdere veroveraars die de geschiedenis heeft gekend, dat het Amerikaanse imperium niet bereikt is door militaire macht, maar door verleiding.
Die verleiding heeft vele gedaanten gehad: films, muziek, auto's, Coca Cola, public relations en reclame, Rotary Clubs, supermarkten. Deze zijn in de plaats gekomen van de ideologische tegenstellingen van weleer. Ja, de ideologische tegenstander is zelf ook aan de verleiding bezweken. Amerika heeft ze niet aan Europa opgedrongen. Nee, Europa heeft ze zich gretig eigen gemaakt. Ze zijn niet meer weg te denken uit de Europese cultuur en samenleving.
Het is niet juist hier van ‘amerikanisering’ van onze cultuur te spreken, noteer ik hier in de marge. Deels zijn deze verschijnselen producten van eigen bodem, namelijk van Europa's ongekend gegroeide welvaart, waarin Amerika het voorgegaan was. Daarbij is Europa natuurlijk niet opnieuw het wiel gaan uitvinden, maar heeft het, zodra het ertoe in staat was, veel van Amerika afgekeken. Dat is overigens een proces dat niet van pas na 1945 dateert.
Ook heeft dit proces niet verhinderd dat er in Europa anti-Amerikaanse oprispingen ontstonden. Wie zich iets eigen maakt, is zich niet bewust van de oorsprong ervan en voelt zich niet tot dankbaarheid verplicht. Nu de ‘amerikanisering’ mondialisering is geworden, waarin landen als China en India een steeds grotere rol spelen, is er nog minder reden om Amerika als de boeman te zien, ondanks alle fouten die het in Irak en elders maakt.
Thomas Bender betoogt, in het tweede boek, dat de Amerikaanse geschiedenis helemaal niet zo verschillend is van de Europese als veel Amerikanen wel denken. De geschiedenis van landen is altijd een plaatselijk antwoord op veel omvattender trends, en Amerika is hierop geen uitzondering.
Zo ziet Bender de Amerikaanse Revolutie van 1776 als een bijproduct van de grote oorlog die Frankrijk en Engeland gedurende de achttiende eeuw, en tot de val van Napoleon in 1815, uitvochten; en de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) als een deel van de periode van nation-building die met de Europese revoluties van 1848 begon en, zo mag ik eraan toevoegen, in andere werelddelen nog voortduurt.
Maar ook toen al was er sprake van een proces van wederzijdse beïnvloeding. De Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog, waarin Frankrijk aan de kant van de rebellen stond, heeft invloed gehad op het ontstaan van de Franse Revolutie, en eerder op onze patriotten, wier kortstondige opstand tegen het ancien régime voorafging aan de val van de Bastille. Maar ook dit is een kanttekening van mij. Nóg een kanttekening: bij alle overeenkomsten tussen Amerika en Europa is er, behalve de geografische factor - en Napoleon zou gezegd hebben: l'histoire d'un pays est dans géographie - dit grote verschil: in Amerika heeft het socialisme nooit een voet aan de grond gekregen. Hoe komt dat?
Marx, Lenin en Trotski hebben zich er het hoofd over gebroken, want dat het ongebreidelde kapitalisme in Amerika geen socialistische reactie heeft opgeroepen, druist in tegen de logica van het marxisme. Ook de Duitse socioloog Werner Sombart (geen marxist) heeft in 1906 aan die vraag een beroemd essay gewijd.
Sombart verklaart dit verschijnsel o.a. door de opwaartse mobiliteit die de Amerikaanse samenleving kenmerkt (‘iedere krantenjongen kan miljonair worden’), maar ook aan de horizontale mobiliteit: iedereen die ergens mislukt, kan zijn biezen pakken en elders in het immense Amerika (met één taal) zijn geluk beproeven (Volk in beweging noemde de socioloog P.J. Bouman zijn boek over Amerika dan ook). Die mobiliteit bestaat niet in Europa, zelfs niet in het verenigde Europa, Napoleon had dus niet helemaal ongelijk.
Maar ook hier slijten de verschillen. In de meeste Europese landen - Frankrijk is hier de grote uitzondering - zijn de sociaal-democraten geen staatsaanbidders meer en hebben zij het antikapitalisme afgezworen. Zij zien de Amerikaanse liberals als hun bondgenoten en vaak als hun voorbeeld. Hier heeft de grote verleiding gewerkt.
NRC Handelsblad van 06-07-2006, pagina 9