Leren nadenken
Lang geleden vertelde ik in deze rubriek eens over een Nederlands meisje dat, na de middelbare school in haar eigen land te hebben afgelopen, nog een jaar de hoogste klas van een Franse school bezocht. In haar brieven naar huis rapporteerde zij over haar bevindingen op die school, die geheel verschillend waren van waaraan zij gewend was.
Zo kreeg zij in Frankrijk het vak philosophie. Dat was geen inleiding in de belangrijkste filosofieën - van Plato via Pascal tot Herman Philipse - maar een oefening in nadenken. Als proefwerk kreeg ze enkele vragen voorgelegd, waaruit zij een keus mocht maken. Die vragen luidden bijvoorbeeld: is het genie een compensatie voor een minderwaardigheid?
De andere vragen waren navenant, en haar taak was één van die vragen te beantwoorden in de vorm van een opstel. De reactie van dat meisje was: maar daar weet ik niets van! Daarmee typeerde zij onbewust het verschil tussen het Nederlandse en het Franse onderwijs: bij de eerste ging het om wetenswaardigheden, bij het tweede om nadenken en het opzetten van een logisch betoog.
De zin van de aan de leerlingen voorgelegde vragen is daarbij irrelevant. Ook op een onzinnige vraag valt een logisch antwoord te geven. Of dat antwoord ook de waarheid bevat, is van minder belang. Inderdaad: een oefening in nadenken en formuleren.
Aan dit voorval werd ik herinnerd toen ik in Le Monde van 14 juni een bijna paginavullend artikel las over de vraag: A quoi sert l'épreuve de philo? (Waartoe dient het proefwerk in filosofie?). Blijkbaar beginnen er ook in Frankrijk twijfels te ontstaan over het nut van dit vak, dat een erfenis is van de nog steeds heilige Revolutie van 1789.
‘Toen ontstond er een groot debat over de hoedanigheden die vereist waren om een goed burger te zijn en het kiesrecht uit te oefenen. De filosofie wordt dan beschouwd als een middel om de jeugd voor te bereiden op het burgerschap. Vanaf de Derde Republiek (dus na de val van Napoleon III in 1871) is de filosofie verheven tot koninklijke rang: zij bekroont de studie. Deze republikeinse traditie duurt tot op vandaag voort.’
Aldus verdedigt de voormalige minister van Onderwijs Luc Ferry, die zelf een twintig filosofische werken op zijn naam heeft staan, filosofie als schoolvak. ‘Wat men van de leerling verwacht is dat hij in staat is te argumenteren, na te denken (exercer sa réflexion) en zijn kritische geest te gebruiken.’
Het artikel noemt enkele van de vragen die dit jaar aan de leerlingen werden voorgelegd, en deze overtuigden mij dat er niet veel veranderd was sinds dat Nederlandse meisje schreef: ik weet daar niets van! Bijvoorbeeld: moeten we geluk boven waarheid verkiezen? En: heeft het zin aan de tijd te willen ontsnappen?
Ik kan mij voorstellen dat de commissie die die vragen bedenkt, het grootste plezier heeft de meest onzinnige vragen te formuleren, want nogmaals: het gaat niet om de zin van die vragen. Of zoals een leraar filosofie zegt: filosofieonderwijs ‘moet niet een opstapeling van kennis zijn, maar integendeel een manier om beter te leren argumenteren - wat het onderwerp ook zij.’
De reacties van de geïnterviewde leerlingen lopen uiteen. Er zijn er die vinden dat het vak nergens toe dient en het niet normaal is dat Frankrijk het enige land in Europa is waar het verplicht is. Een ander meisje dacht er eerst ook zo over, maar geeft toe dat het nadenken over een vraag - die over het ontsnappen aan de tijd - meer klaarheid bracht in een persoonlijke situatie waarin ze zich toen toevallig bevond.
Ondanks zijn pretentie in de voorhoede van de geschiedenis te zijn, is Frankrijk het meest conservatieve land van Europa (links of rechts, maakt niets uit). Aan de positie van filosofie in het onderwijs zal dus voorlopig ook wel niets veranderen. Integendeel, het wordt zelfs in de kleuterscholen onderwezen, zoals het tweede artikel in Le Monde aantoont.
Kindertjes van vijf jaar wordt daar bijvoorbeeld de vraag voorgelegd: geloven jullie dat, als jullie groot zijn, jullie alles zullen kunnen doen wat jullie willen? Of: waarom eten wij? Niemand hoeft te antwoorden, en er zijn geen ‘goede’ of ‘slechte’ antwoorden. Het gaat erom de kinderen te laten nadenken over de dingen die hen bezighouden.
Is dit allemaal onzin? Scherpt het de geest al op een vroege leeftijd? Of dwingt het de kinderen in een bepaald korset? Nederland is misschien naar de andere kant doorgeslagen (‘Iedereen een tien voor taal’), terwijl het Franse systeem, eens revolutionair, niet heeft verhinderd dat het land zijn voorrangspositie in de wereld, en in Europa, zienderwijze aan het verliezen is.
Zeker, de producten van dit onderwijs weten in het debat hun partners nog vaak te verblinden door de logica van hun vertogen. In hun verblinding verliezen dezen dan vaak uit het oog dat het uitgangspunt waarop dit schitterend gebouw is opgericht, soms zelf uiterst betwistbaar is.
Ondertussen hebben de Fransen dan een punt gewonnen - totdat het hele bouwwerk onder de last van de werkelijkheid verbrijzelt. Dit proces is al 25 jaar, misschien langer, aan de gang.
Maar daarmee is het Franse voorbeeld nog niet tot geheel en al verwerpelijk verklaard. Zo zouden we met het overnemen van iets van het Franse pre-universitaire filosofieonderwijs ons voordeel kunnen doen, maar niet in de vorm van een overzicht van wat de belangrijkste filosofen ons hebben geleerd, want dat zou dan weer neerkomen op een opstapeling van kennis en niet dwingen tot nadenken.
NRC Handelsblad van 22-06-2006, pagina 9