Zonder ‘wij-zijdenken’ gaat het niet
Zes dagen nadat Max Kohnstamm en Geert Mak in deze krant een noodkreet hadden geuit over het ‘wij-zij-denken’, dat, nu de droom van maakbaarheid is vervlogen, de grote verleiding van deze tijd is geworden, die ook aan de Europese Unie vreet - zes dagen daarna, op donderdag 8 juni, barstte de grootste orgie van het wij-zijpatroon (denken is hier te veel eer) uit die denkbaar is: het wereldkampioenschap voetbal.
Onschuldig volksvermaak? Ik ben daar niet zo zeker van, en dan heb ik het nog niet over de walgelijke bijverschijnselen. Zeker, die kwetsen ons esthetisch gevoel, maar zij zijn ook uiting van een tribalisering en totemisering. Voor miljoenen is de eer of de vernedering van de natie in het geding. Zou dat niet ook politieke effecten hebben in massademocratieën als de onze?
Maar terug naar het artikel van Kohnstamm en Mak in de krant van 3 juni. Een korte samenvatting: in het wij-zijdenken wordt alles gepolitiseerd. Niets wordt nog toevertrouwd aan de verzoenende macht van het simpel samenwerken, het samen iets oplossen, het samen aanpakken van een voor beide partijen pijnlijke en lastige kwestie. Altijd ligt het kwaad bij de ander.
Het wij-zijpatroon laat geen enkele ruimte meer voor nuance. Het betekent op den duur de ondergang van onze toch al broze wereldorde, ook van de Europese Unie, die eerste poging om internationale problemen via bovennationale structuren, zo niet op te lossen, dan toch te sublimeren. Die naoorlogse verworvenheid dreigen we nu ook alsnog te verspelen.
Deze noodkreet is niet zonder persoonlijke tragiek. Max Kohnstamm immers heeft het grootste deel van zijn leven gegeven aan ‘Europa’, te beginnen als rechterhand van Jean Monnet, een van de founding fathers. Evenmin als deze is hij een utopische dromer, maar een scherp analyticus van de problemen. Dat blijkt ook uit het artikel dat hij met Mak schreef. Nu ziet, hij 92 jaar oud, zijn levenswerk in gevaar.
In een eerste reactie op dat artikel schreef ik hier op 8 juni dat voor de toeschouwer van het menselijk drama dat de geschiedenis is, die terugval in het wij-zijdenken niet verrassend is. In tijden van beroering en onzekerheid kruipen de mensen graag terug naar het eigene, vertrouwde. De (of: het) andere wordt dan gauw gezien als een bedreiging van eigen identiteit. ‘Identiteit komt van buitenaf en wordt op een buitenwereld bevochten’, schrijft de historicus J. Leerssen in De bronnen van het vaderland (2006).
Daar kan ik aan toevoegen dat we niet moeten vergeten dat ook de Europese integratie begonnen is in een tijd van intens wij-zijdenken: begin jaren '50, dat tevens het begin was van de Koude Oorlog tussen de westerse en de communistische wereld. Zou het gevoel dat die laatste de eerste bedreigde, niet hebben bijgedragen tot het besef in West-Europa dat er onderling niet langer geruzied, maar samengewerkt moest worden?
Dat besef heeft zeker bijgedragen tot het ontstaan van de NAVO, die in 1949 - een jaar vóór de geboorte van het eerste bovennationale Europese experiment - is ontstaan. Het doel van de (niet-bovennationale) NAVO was duidelijk een eventuele agressie van de Sovjet-Unie te voorkomen. In dit denken speelde de Sovjet-Unie de rol van de zij, zo niet van de vijand.
Bij de totstandkoming van het bovennationale Europa speelde de Sovjet-Unie niet die uitgesproken rol. Het was meer het algemene gevoel bedreigd te worden dat de West-Europeanen bereid maakte om ook als Europeanen - dus los van Amerika, maar daarin sterk door Amerika aangemoedigd - een blok te vormen. Maar zonder wij-zijdenken lukte ook dat niet helemaal.
Immers, een motief van het Europese samengaan - en voor Frankrijk, dat de initiator van dit samengaan was, was het zelfs het doorslaggevende motief - was Duitsland, vijf jaar tevoren nog de vijand, op een of andere manier te beteugelen. De manier waarop dat na 1918 was gebeurd, had kennelijk averechts gewerkt. Dus moest het via inkapseling, samenwerking, integratie. Dat was de leidende gedachte van Robert Schuman, een andere founding father.
Duitsland was dus in die beginjaren - en nog lange tijd daarna - in de ogen van de generatie die de Tweede Oorlog en de Duitse bezetting had meegemaakt, wel degelijk het gevaar dat bedwongen diende te worden - zij het op een andere manier dan na de Eerste Wereldoorlog was geprobeerd. We kunnen hier dus spreken van een gesublimeerd wij-zijdenken, waaraan het bovennationale Europa zijn ontstaan te danken heeft.
Ja, kan het wij-zijdenken, gesublimeerd of niet, überhaupt uit de politiek weggedacht worden? In het Jaarboek 2004 van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen schreef de Leidse (toen nog Groninger) historicus H. te Velde een bijdrage over ‘Het wij-gevoel van een morele gemeenschap’. Hierin gaat hij het ontstaan van de politieke partijen als politiek-cultureel verschijnsel in de negentiende eeuw na.
Hij betoogt dat voor veel kiezers stemmen geen ‘keuze’ impliceerde, maar een uitdrukking was van hun ‘sociale identiteit en bestemming’. Zij stemden op degenen die zij beschouwden als lid van hun eigen wereld. Hun vertrouwen was gebaseerd op wat de Britse Bernard Manin noemde ‘a feeling of belonging and a sense of identification’.
Daar heb je weer het begrip ‘identiteit’, dat, zoals ik hier op 8 juni betoogde, alleen maar gedefinieerd kan worden in contrast tot de (of: het) andere, dus al de kiem van het wij-zijdenken inhoudt. In de partijendemocratie speelden, aldus Te Velde, naast de religie ‘de groep en de grenzen van de groep een overheersende rol. Het ging om “wij” tegenover “zij”.’
Ook ideologie speelde een belangrijke rol, ‘maar vooral als men die opvat als de manier waarop men in de wereld staat, iets wat niet alleen met theorie te maken heeft, maar ook met emoties, tradities en groepsgebruiken’. ‘Het nieuwe van de moderne partij was de eenheid die ontstond door buitenparlementaire organisatie en ideologische basis. Beide leidden tot een duidelijke scheiding tussen wij en zij’, maar tenslotte hebben wij en zij met elkaar leren samenwerken.
Dit patroon kan niet zo maar op de internationale situatie gecalqueerd worden, al was het slechts omdat er in de nationale situatie al een (nationale) gemeenschap bestaat, die bovendien een monopolie heeft van de meeste machtsmiddelen. Daarvan is in de internationale, zelfs in de Europese, situatie nog geen sprake. Dat maakt dáár een terugval in wij-zijdenken zo gevaarlijk.
NRC Handelsblad van 15-06-2006, pagina 7