Zelfs als je niet gelooft...
‘Zelfs als je niet gelooft, kun je nog erkennen dat het geloof een belangrijke maatschappelijke functie heeft’, zegt de Britse historicus Michael Burleigh in zijn gesprek met Bas Heijne, waarvan deze verslag doet in het juninummer van M, het maandblad van deze krant. Zelf is Burleigh gelovig katholiek, maar dat doet niets af aan de juistheid van zijn observatie.
Zij lijkt zelfs na 11 september 2001 juister dan voorzien. Bas Heijne merkt althans op dat sinds die datum religie weer een rol speelt in ieder debat. Daarom vermoedelijk is hij met Burleigh gaan praten. Die is immers bezig een geschiedenis van Europa aan het schrijven ‘die (zoals hij zegt) zuiver over immateriële zaken handelt, over ideeën en idealen en religieuze overtuigingen’. Het moet een soort contraboek worden van de boeken die de marxist Eric Hobsbawm over de negentiende en twintigste eeuw heeft geschreven, waarin deze (aldus Burleigh) al die immateriële zaken ‘achteloos als niet langer ter zake doende terzijde schuift’. Volgens Burleigh hebben die zaken ‘de afgelopen twee eeuwen wel degelijk een bepalende rol gespeeld’.
Burleigh, die bekendheid heeft gekregen door zijn boeken over het Derde Rijk, ziet geen tegenstelling met het thema dat hem nu bezighoudt. Immers, de ideologieën van de negentiende en de twintigste eeuw zijn een soort ‘vervangende godsdiensten’ geweest (de Nederlandse zendingsman Hendrik Kraemer noemde ze in zijn The Christian Message in a non-christian World (1932) pseudo-absolutes).
Het verschil is alleen dat die ‘vervangende godsdiensten’ het heil hier op aarde beloven, terwijl de echte godsdiensten dit in het hiernamaals voorzeggen. Dat is waarschijnlijk de reden waarom zij een taaier leven hebben dan de eerste, die op hun succes of falen - meestal falen - afgerekend kunnen worden.
De Amerikaanse antropoloog Clifford Geertz, auteur o.a. van The religion of Java (1960), blijkt het in zoverre met Burleigh eens te zijn dat de gedachte dat de godsdienst een verdwijnende kracht in de geschiedenis is, steeds meer betwist wordt. Hij dateert het begin van dit besef een halve eeuw eerder dan Bas Heijne doet, namelijk omstreeks 1950, toen bleek dat de golf van antikoloniale emancipatie in de ‘Derde Wereld’ allerminst gepaard ging met meer secularisatie. Integendeel eerder.
Dat deed bij Geertz, die zijn gedachte ontvouwde in een referaat dat hij begin mei in Parijs hield (Le Monde van 4 mei gaf er een uittreksel van), de vraag rijzen hoe godsdiensten ontstaan. Hij brengt in dit verband de beroemde these die Max Weber in 1905 lanceerde in zijn Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus, ter sprake.
Deze these wordt, volgens Geertz, algemeen zo geïnterpreteerd dat Weber het protestantisme, en vooral het calvinisme, ziet als een oorzaak van het moderne kapitalisme. Met die interpretatie wordt Weber, nog altijd volgens Geertz, onrecht gedaan: Weber zag veeleer in het calvinisme een poging zin te geven aan een materieel verschijnsel dat zich, geheel autonoom, aan het manifesteren was en de traditionele samenleving in West-Europa bedreigde.
Het is een oud debat. Al in 1926 zei de Engelse historicus R.H. Tawney in zijn Religion and the Rise of Capitalism dat Weber meer aandacht had besteed aan de mate waarin een religie, in dit geval het calvinisme, 's mensen zienswijze op de maatschappij beïnvloedde dan aan de invloed die maatschappelijke veranderingen op de religie uitoefenden.
‘De religieuze revolutie van de zestiende eeuw’, zo schrijft Tawney (in de vertaling van Wouter Gortzak, 1964), ‘brak uit in een wereld die de zwaarste crisis doormaakte sinds de val van het Romeinse Rijk; een revolutie in de prijzen die alle gevestigde betrekkingen vernietigde; de ineenstorting van de middeleeuwse landelijke maatschappij in een nachtmerrie van boerenoorlog’ enzovoort.
Ook de ontdekkingsreizen van die tijd openden, ook in overdrachtelijke zin, hele nieuwe werelden voor de mensen. Hun traditionele zienswijzen en wereldbeelden werden erdoor geschokt. Aanpassingen, ook geestelijke, waren onvermijdelijk. Tijden van grote beroeringen en onzekerheid dus. Het calvinisme, dat Tawney een ‘actieve, radicale kracht’ noemde, die niet alleen de kerk maar ook de maatschappij wilde hervormen, was er een antwoord op - eerder dan een veroorzaker.
Het debat duurt nog voort. In mijn volstrekt onprofessioneel knipselarchief vond ik een artikel uit 1964 van de Zwitser Herbert Luethy - wiens boek Frankreichs Uhren gehen anders in de jaren '50 verplichte lectuur was voor iedereen die iets van dat land wilde begrijpen - waarin hij Webers partij trekt, omdat hij juist ‘voorrang gaf aan spirituele en culturele voorwaarden boven alle externe en economische vormen’, maar ook Luethy ondervond heftige bestrijding.
Heel plat gezegd, komt het debat neer op: wat was er eerst: de kip of het ei? Het calvinisme, dat het moderne kapitalisme schiep, of het kapitalisme, waarop het calvinisme een specifiek antwoord gaf? Ik zal dit pleit niet beslechten, al neig ik tot het laatste: religies komen niet uit de lucht vallen, maar zijn antwoorden op grote beroeringen en onzekerheden. Dat geldt ook voor de pseudoreligies: ook Hitler, Stalin en Mao waren voor miljoenen heilanden in tijden van beroering. En voor Friezen was Domela Nieuwenhuis ‘Us verlosser’. Voor Abraham Kuyper gold hetzelfde bij anderen.
Aangezien we weer in zo'n tijd van beroeringen en onzekerheden leven - of ze nu door mondialisme of door moslimterrorisme veroorzaakt zijn - ligt het voor de hand dat de mensen opnieuw naar antwoorden zoeken en dus religies en pseudoreligies weer aftrek vinden. De behoefte aan, ook spirituele, zekerheid is onuitroeibaar.
Dat verklaart ook de tegenwoordige neiging naar renationalisatie. In tijden van beroering en onzekerheden kruipen we graag terug naar het eigene, vertrouwde. Het is een zucht naar behoud van eigen identiteit, en daar die slechts gedefinieerd kan worden in contrast tot de (of het) andere, is het ‘wij-zij-denken’, dat Max Kohnstamm en Geert Mak in de krant van 3 juni zo veroordelen, inderdaad een zorgwekkend verschijnsel, dat echter niet verrassend is voor de toeschouwer van het menselijk drama dat de geschiedenis is.
NRC Handelsblad van 08-06-2006, pagina 9