De geest van Piet de Jong
‘Piet de Jong, premier van dit land tussen 1967 en 1971, deelde de Nederlanders in twee soorten in: zij die het strand beschouwen als het einde van de wereld en zij voor wie het strand het begin van de wereld is.’ Deze anekdote gebruikt Hans Goslinga, politiek commentator van Trouw als aanhef voor zijn wekelijks commentaar in het nummer van 22 april. Hij doet dit om verder te betogen dat het ‘vermogen wat afstand te nemen, zowel letterlijk als in overdrachtelijke zin, al een tijdje opvallend in de Nederlandse politiek ontbreekt’.
Is dit zo? Of liever: was het vroeger anders en, in Goslinga's ogen dan, beter? Zeker, na een eeuw van neutraliteit heeft Nederland zich geworpen in allerlei experimenten van internationaal engagement: met Amerika in de strijd tegen het communisme, met andere Europese landen in het streven economische en politieke eenheid te bereiken, en ten slotte met de Derde Wereld.
Die experimenten zijn allemaal min of meer op een teleurstelling uitgelopen, wat niet wil zeggen dat ze verkeerd waren en, in hun tijd, niet hun vruchten hebben gedragen (het minst nog in de Derde Wereld). Daarbij moet ook opgemerkt worden dat juist die mensen die iets meer van de wereld gezien hadden - vooral geconcentreerd rond het ministerie van Buitenlandse Zaken - meestal sceptisch stonden tegenover de geestdrift en het ongeduld van de idealisten, die vaak het buitenland nauwelijks kenden.
Die laatsten waren sterker in het parlement vertegenwoordigd. Vandaar het enigszins overdreven beeld van een parlement dat geen grenzen duldde aan het engagement en een kabinet dat op de rem trapte. Beide zagen het strand niet langer als grens, maar grosso modo zag de ene partij dat voorbij dat strand de echte wereld, met haar eigenaardigheden en moeilijkheden, pas goed begon, en meende de andere dat daar (om met Heine te spreken) het ‘Luftreich der Träume’ lag.
De keren dat het kabinet hetzij aan de gevoelens van de Kamer toegaf hetzij deze deelde, liep het meestal op een debacle uit. Ik noem twee recente voorbeelden: ‘zwarte maandag’ (30 september 1991), toen Nederland als voorzitter van wat nu de Europese Unie heet met een ambitieus ontwerp-verdrag kwam, dat door alle partners (behalve België) van tafel geveegd werd; en, vier jaar later, Srebrenica (dat geen nadere toelichting behoeft).
Dat onze samenleving zich sinds midden jaren '90 ‘sterk naar binnen gekeerd’ heeft - daar kunnen we het met Goslinga mee eens zijn. Maar dat de liberaal Bolkestein hiertoe de aanzet gaf, is om meer dan één reden een wat merkwaardige conclusie.
In de eerste plaats negeert Goslinga - nogal vreemd, gezien zijn uitgangspunt - hier totaal de reusachtige veranderingen die zich in de jaren daarvóór in Nederlands Umwelt hadden voltrokken. We hoeven alleen maar de instorting van het sovjetrijk, het einde van de Koude Oorlog en de hereniging van Duitsland te noemen.
Met andere woorden: de premissen van de politiek die de meeste Europese landen, waaronder Nederland, na de oorlog hadden gevoerd, waren weggevallen. Dat vergde een heroverweging van de uitgangspunten van die politiek. Het is de verdienste van Bolkestein dat hij in Nederland de eerste politicus was die hiermee begon - wat nog niet wil zeggen dat zijn keuzes daarmee ook alle even gelukkig waren. Goslinga hekelt het in hem dat hij toen met de boodschap kwam ‘dat het de tijd werd weer op onze nationale zaak te letten, de immigratie te beteugelen en de nadruk te leggen op onze eigen identiteit’. Nu, het is altijd tijd op onze nationale zaak te letten - ook wanneer die samenvalt met die van andere naties. En wat de immigratie betreft, Bolkesteins stellingen van toen zijn nu gemeengoed geworden - ook van hen die hem toen daarom voor racist uitscholden.
Bolkestein heeft ook, vrijwel als eerste, gezegd (daarmee ook zijn eigen partij overrompelend) dat er grenzen waren aan het Europese eenheidsstreven. In federalisme zag hij niets. Dat ideaal heeft nu zelfs de Europese Beweging in Nederland opgegeven. Bolkestein had in zoverre meer recht van spreken dan velen anderen omdat hij, die jarenlang o.a. in Indonesië en Frankrijk gewerkt had, de wereld kende. Hij behoorde dus niet tot de door Goslinga te licht bevonden mensen voor wie het strand het einde van de wereld is.
Bolkestein heeft niet meer gedaan dan de ogen van anderen te openen voor werkelijkheden die tóch op een goed ogenblik openbaar zouden worden; hij was niet de veroorzaker van die werkelijkheden, waarvoor Goslinga hem schijnt te houden. Of had deze liever gewild dat de Nederlandse politiek zich bleef vermeien in illusies als Europese solidariteit en multiculturele samenleving? ‘Wat we nodig hebben is de geest van Piet de Jong’ - zo luidt gedeeltelijk de titel van Goslinga's commentaar. Ook daar kunnen we het weer eens mee zijn - ook in die zin dat we zijn nuchterheid goed kunnen gebruiken. Maar laten we niet vergeten: juist om de nuchterheid van die oud-onderzeebootcommandant werd hij, ondanks een vrij succesrijk premierschap, door zijn eigen partij aan de dijk gezet.
De Katholieke Volkspartij heeft die beslissing moeten bezuren: onder de meer bevlogen geachte Veringa als lijsttrekker kelderde zij bij de verkiezingen van 1971 van 26,5 naar 21,8 procent der stemmen - voorbode van bijna even groot verlies in 1972 en ten slotte algeheel opgaan in het CDA).
Dat CDA dreigt nu eenzelfde fout te maken met zijn interne kritiek op de eigen voorman, premier Balkenende: niet zijn beleid wordt bekritiseerd, maar zijn imago. Hij is te ‘stijfburgerlijk’ - een kwalificatie die Belgische collega's van hem hebben gegeven - en hij straalt te weinig warmte uit om volgend jaar de nodige stemmen binnen te kunnen halen.
Het is waar: Balkenende is het prototype van de gereformeerde jongen uit de Zeeuwse klei die hij is. Maar laat hem alsjeblieft zo blijven en niet proberen de lolbroek uit te hangen die hij niet is - niet alleen omdat zijn huidige imago ook een element van degelijkheid en betrouwbaarheid bevat, maar vooral om ons degêne - en hem de minachting - te besparen die altijd iemand oproept die zich anders voordoet dan hij is.
NRC Handelsblad van 04-05-2006, pagina 9