Somberheid troef
Zoals er soms mensen zijn die ons de woorden uit de mond nemen, zo zijn er soms artikelen die mij de pen uit de hand nemen (metaforisch gesproken, want ik schrijf niet met de pen). Zó eens ben ik het met ze, dat ik ervan weerhouden word zelf over hetzelfde onderwerp te schrijven, al was het slechts om het verwijt van plagiaat te voorkomen.
Zo was ik van plan deze week te schrijven over de blokkering van het Europees eenheidsproces als gevolg van de staat van coma waarin de Franse regering is terechtgekomen - en waarin zij waarschijnlijk op z'n minst tot de presidentsverkiezingen van het volgend jaar (dus een vol jaar) blijven zal - en als gevolg van de Italiaanse verkiezingen, die eveneens tot een patstelling hebben geleid.
En zie, het weekblad The Economist van 15 april wijdt er zijn titelverhaal aan: Another great week for Europe: paralysis in Italy, surrender in France, dat tot de conclusie komt dat ‘de kernlanden van Europa niet bereid zijn de economische hervormingen door te voeren die zij zo wanhopig nodig hebben - en dat, helaas, verandering slechts na een duivelse economische crisis zal komen’.
In Duitsland gaat het slechts schijnbaar beter, maar het land toont onder Merkel ook ‘weinig tekenen van bereidheid diepere liberaliserende maatregelen te wagen’. Toch acht The Economist de toestand niet hopeloos: onder ‘een moediger politiek leiderschap’ kunnen zelfs die drie landen tot verandering komen. Maar dat is wat je noemt een petitio principii: wat nog bewezen moet worden - in dit geval: of zo'n leiderschap in de huidige omstandigheden mogelijk is - wordt als bewijsgrond aangehaald.
Een ander artikel dat ik volkomen kon onderschrijven, verscheen uitgerekend in deze krant, en dat maakte mij nóg huiveriger in herhalingen te vervallen. Het was het artikel van Marc Chavannes in het katern Opinie & Debat (15 april), getiteld ‘Europa, enkele reis Paaseiland’ - zinspelend op het eiland in de Stille Oceaan waar de ‘fascinerende sporen van een beschaving die het niet redde’, nog te zien zijn. Chavannes probeert zelfs niet met een goedkoop optimisme over ‘moediger politiek leiderschap’ te eindigen.
Ook de politicoloog Jos de Beus, weleens de ideoloog van de PvdA genoemd (een titel die hijzelf van de hand wijst), is in een recent essay niet minder somber. Gevaar van ontbinding van de Europese Unie acht hij ‘niet meer denkbeeldig’. Bij de Nederlandse publieke opinie constateert hij een ‘somberheid’ die nieuw is, voorzover zij niet tot de traditionele volkseigenschappen wordt gerekend. En de Nederlandse ‘pas op de plaats’, die na het verworpen referendum over de Europese grondwet was bedoeld als onderdeel van een wijdere bezinning, ziet hij langzamerhand verworden tot een onvruchtbaar bestanddeel van de Europese impasse.
Wat kan ik hieraan nog toevoegen? Onwillekeurig ga je je afvragen of er eerder momenten van zo'n somberheid zijn geweest, en dan doemt onmiddellijk het boek van Huizinga in de herinnering op: In de schaduwen van morgen, een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd, dat in 1935 verscheen en waarvan de klassiek geworden aanhef als 't ware een resumé van zijn stelling was: ‘Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit deze arme Europese mensheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken.’
Het boek maakte een enorme opgang - niet alleen in Nederland, waar binnen drie jaar zeven drukken verschenen. Die opgang is verklaarbaar uit de onzekerheid waarin communisme en nationaal-socialisme het democratische Europa hadden gebracht. Maar Huizinga waarschuwde niet alleen daartegen. Hij klaagde ook over de algemene verzwakking van het oordeel, de verzaking van het kennisideaal, het verval der morele normen, de mechanisering van de cultuur, het puerilisme, stijlverlies en irrationalisering.
Toch beweerde hij in zijn voorrede, tegen alle evidentie in, optimist te zijn. Van dit ‘optimisme’ is in het boek Geschonden wereld, dat hij in september 1943 afsloot en dat na zijn dood (op 1 februari 1945) verscheen, niet veel overgebleven. Geen wonder, gezien de tijd waarin hij schreef. Hij zag ‘niet veel heil in de naaste toekomst van de desolate wereld die straks voor onze ogen zal liggen’.
En toch is dat wonder geschied. Europa heeft zich hersteld - grotendeels dankzij Amerikaanse hulp - en is tot ongekende welvaart gekomen, mede als gevolg van de eenheid die het heeft weten te bereiken. En als slotakkoord: de implosie van het communisme en van het Sovjetrijk. Die hadden, door de vrees die zij de Europeanen inboezemden, ongewild, bijgedragen aan die Europese krachtsinspanning, die na de verdwijning van die vrees inzakte.
Tot slot een persoonlijke herinnering. In 1957 bereisde ik Amerika, waar ik vooral universiteiten bezocht. Het was tijdens het vaderlijke presidentschap van Eisenhower, onder wie een zekere gezapigheid in het land heerste. Een professor zei mij, met enige overdrijving, dat zijn studenten alleen maar geïnteresseerd waren in het pensioen dat zij later zouden krijgen. Toen ik las dat het 't ideaal van de meeste Franse studenten was later ambtenaar te worden, moest ik daaraan denken.
Maar in datzelfde jaar 1957 kwam de omslag. In oktober lanceerde de Sovjet-Unie de spoetnik. Met één klap ontstond in Amerika de vrees dat het bij de Sovjet-Unie achterop was geraakt. Later zou blijken dat dit niet zo was, maar die vrees leidde toen tot een reusachtige krachtsinspanning, waarvan Kennedy het kortstondige symbool zou worden - een krachtsinspanning die de Sovjet-Unie ten slotte niet heeft kunnen bijhouden.
Met andere woorden: impasses en somberheden hoeven niet eeuwig te duren. Zij kunnen doorbroken worden. In beginsel geldt dit ook voor Europa, al is moeilijk in te zien hoe dat gebeuren zal. Ik laat het bij de vaststelling dat vrees, gerechtvaardigd of niet, in beide genoemde gevallen op z'n minst behulpzaam is geweest bij het doorbreken van een impasse en het verdrijven van somberheid. Maar deze conclusie stuit iedereen voor de borst die meent dat ‘nicht sein kann was nicht sein darf’.
NRC Handelsblad van 20-04-2006, pagina 9