De internationale dimensie
‘Jij kunt van de VVD weer de grootste partij maken’, zouden, volgens Rita Verdonk, verscheidene mensen tegen haar gezegd hebben, en dat zou een aansporing voor haar zijn geweest een gooi te doen naar het lijsttrekkerschap.
Weer grootste partij? Terecht wees een lezer vorige week in de lezersrubriek erop dat de VVD nooit de grootste partij is geweest. Het enige waar de VVD op kan bogen is dat zij volgens een peiling in maart 2001 als grootste partij uit de bus zou zijn gekomen, als er op dat ogenblik verkiezingen waren gehouden. Een jaar later donderde zij van 24,7 op 15,4% van de stemmen en werd zij, na CDA en LPF, derde partij.
Kennis van de geschiedenis, zelfs van haar eigen partij, behoort dus niet tot de sterke punten van Rita Verdonk. Hoe zou het ook? Zij is pas vijf jaar lid van de VVD. In haar vroege jaren sympathiseerde zij met wijlen de Pacifistisch-Socialistische Partij, later met de PvdA. Geen liberaal van het eerste uur dus, zoals haar rivaal Mark Rutte, die in zijn studententijd voorzitter van de JOVD, de club van jonge liberalen, was.
Maar laten we iemand zijn (of haar) jeugdzonden niet nadragen. Belangrijker criterium is of een politicus die streeft naar het politieke leiderschap van zijn partij of zelfs, indien hij die partij de grootste wil maken, naar het minister-presidentschap, enigszins thuis is in de internationale politiek. Nederland is immers geen eiland.
Vóór de oorlog was Nederland neutraal en was vertrouwdheid met de buitenwereld voor een minister-president niet zo nodig. Grondwettelijk was trouwens de minister van Buitenlandse Zaken de eerst verantwoordelijke voor dit deel van het kabinetsbeleid. Minister-presidentDe Quay (1959-1963) liet nog aan minister Luns het woord op de enige (Europese) bijeenkomst van regeringsleiders die hij meemaakte.
Sinds evenwel de staatshoofden en regeringsleiders elkaar periodiek in de Europese Raad ontmoeten, hebben dezen een steeds grotere zeggenschap op Europees gebied gekregen. Deze vergroting van hun macht hebben ook de Nederlandse ministers-presidenten niet versmaad - grondwet of geen grondwet.
Sindsdien zouden dus ook kennis van de wereld buiten Nederland en gemak van optreden in internationaal gezelschap - waaronder talenkennis - tot de criteria moeten gaan behoren waaraan degenen die dingen naar het minister-presidentschap, zouden moeten voldoen. Daarop zouden dus ook Rita Verdonk en Mark Rutte gekeurd mogen worden.
Het kan daarom geen kwaad enkele ministers-presidenten sinds 1945 de revue te laten passeren. En dan stuiten we al dadelijk op het merkwaardige verschijnsel dat geen hunner, wat internationaal gezag betreft, kan tippen aan hun vooroorlogse voorganger Colijn, die het grootste deel van de jaren '30, toen Nederland nog neutraal was, het politieke toneel beheerste.
Voor hem gingen in Engeland, dat toen Nederlands belangrijkste gesprekspartner was, alle deuren open - zowel bij aanhangers van Chamberlain als bij die van Churchill. Maar ook president Roosevelt stelde zijn oordeel op prijs en nodigde hem zelfs uit zijn gast te zijn op het Witte Huis op een reis door Amerika die niet doorging, omdat de Duitsers intussen Nederland waren binnengevallen. Natuurlijk zegt dit gezag dat Colijn ook buiten eigen land had, niets over de juistheid van zijn oordeel (zo geloofde hij tot enkele weken vóór 10 mei 1940 niet in een Duitse aanval). Geconstateerd wordt slechts dat zijn gezag - terecht of niet - groot was. Niet voor niets kon hij op de grote economische conferentie in Londen (1933) een hoofdrol spelen.
Zijn naoorlogse opvolger Drees (1948-1958) had niet Colijns internationale contacten, maar dat hij niet Weltfremd was, blijkt uit de ‘sociaal-democratische visie op Nederland en de wereld na de bevrijding’, een boek dat hij in de oorlogsjaren schreef. Het is een verrassend realistische analyse. In elk geval had hij zich in de wereld buiten Nederlands grenzen verdiept - wat van weinig toenmalige politici gezegd kon worden.
Drees' partijgenoot Den Uyl (1973-1977) nam geregeld deel aan de inmiddels tot institutie verheven bijeenkomsten van staatshoofden en regeringsleiders. Zijn zakelijker Duitse, Britse en Amerikaanse gespreksgenoten ergerden zich aan zijn lange vertogen. De Duitser (Helmut Schmidt) was nog wel een partijgenoot! Die had, merkwaardig genoeg, meer waardering voor Van Agt (1977-1982).
Het tijdperk-Lubbers (1982-1994) kenmerkte zich door een actief ‘meedenken’ van de minister-president. Hoewel hij op goede voet stond met Thatcher en Bush sr., waren zijn betrekkingen met zijn partijgenoot Helmut Kohl slecht. Door diens toedoen werd hij geen voorzitter van de Europese Commissie.
Voor een ander examen zakte hij ook: dat voor secretaris-generaal van de NAVO. De ideeën die hij hieromtrent ontplooide, achtten de Amerikanen te wollig. Zijn belangstelling voor internationale politiek wist hij, met andere woorden, niet in klare taal te vertolken. Dat is in het CDA geen bezwaar. In internationaal gezelschap deed het evenwel afbreuk aan zijn gezag.
Zijn opvolger Kok (1994-2002) had dit gezag wel. Als oud-vakbondsleider was het internationale terrein dan ook geen terra incognita voor hem. Wat Balkenende (2002-) betreft, is het te vroeg te oordelen. In elk geval lijkt hij niet het lachertje te zijn waarvoor de grachtengordel de gereformeerde jongen van het Zeeuwse platteland houdt. Onlangs hebben we hem op de televisie heel goed Engels in Australië horen spreken - weliswaar in machine geweer tempo.
Noch in het curriculum vitae van Verdonk noch in dat van Rutte is iets te vinden wat op enige internationale ervaring of zelfs belangstelling wijst. Het laatste is misschien bij Rutte, die historicus is, nog het meest aanwezig. Wat Verdonk betreft, laten we hopen dat haar Engels beter is dan van de door haar bewonderde Pim Fortuyn, op wiens kiezers zij aast. In een befaamd interview voor de BBC zei hij: ‘I also not’ - wat hij voor een vertaling van ‘ik ook niet’ hield.
Maar dat kan de meesten van die kiezers weinig schelen, als het al niet, bij het xenofobe klimaat van vandaag, bij hen tot extra aanbeveling strekt. Ergo: de partijen staan onder geen dwang hun ministeriabele kandidaten ook te keuren op hun eventuele geschiktheid de Nederlandse belangen en inzichten in het buitenland overtuigend te verdedigen.
NRC Handelsblad van 13-04-2006, pagina 9