Telkens opnieuw ontdekt
Kan er van een cyclus gesproken worden, zoals die van Kondratieff, volgens wie er in de wereldeconomie hausse- en baissegolven van elk ongeveer vijftig jaar te ontdekken zijn (volgens anderen weerspiegeld in de lengte en korte van de damesrokken)? Ik weet het niet, maar ik vind het opmerkelijk dat eens om de zoveel jaren de theorie opduikt dat eens, in prehistorische tijden, de vrouwen in cultus en samenleving de toon aangaven - een beschavingsvorm die al in homerische tijden (ongeveer negen- of achthonderd jaar voor Christus) verdwenen was.
Als onbevoegde laat ik mij over de waarde van die theorie niet uit, maar ik vind haar periodieke (?) terugkeer een interessant verschijnsel, misschien wel interessanter dan de theorie zelf. De laatste vertolking ervan is het dit jaar verschenen boek van dr. A.E.G. van der Meer: Van Venus tot Madonna: een verborgen geschiedenis (uitgeverij Synthese).
Het boek zelf van deze leerlinge van de onlangs overleden prof. dr. G. Quispel, groot kenner van de gnosis (esoterische kennis) en, naar eigen zeggen (Trouw van 21 maart) ‘diepgaand beïnvloed’ door C.G. Jung en koningin Juliana, heb ik niet gelezen, maar wél twee interviews met haar (in Trouw van 8 maart en in VolZin van 10 maart), en die interviews hebben mij een soort déjà-vugevoel gegeven. Maar eerst een korte samenvatting van het boek op grond van die interviews. Eens was er een bloeiende godinnencultus, die universeel was. Maar zodra er steden en staten ontstaan en de samenleving hiërarchisch wordt georganiseerd, raakt de vrijheid van de vrouw ingeperkt. Overal zie je de opkomst van het rationele, individuele bewustzijn. De vaderculturen hebben ons de ontwikkeling van het individu gebracht: mannen gaan abstract denken en zetten geest en stof tegenover elkaar.
In het ‘Moederland’ daarentegen dacht men symbolisch. (Hier waag ik het een vraagteken te zetten: dacht men toen werkelijk symbolisch? Waren symbool en werkelijkheid toen niet één? Godsdienst was toen ‘geloof in goddelijke werkelijkheid, niet in symbolen van die werkelijkheid’, aldus de Leidse godsdienstwetenschapper W.B. Kristensen. Het begrip ‘symbool’ schijnt, volgens hem, de ‘antieke volken’ geheel onbekend te zijn geweest.)
De omslag naar het patriarchaat begon omstreeks 2400 vóór Christus, met de invasies van Indo-Europeanen in Mesopotamië, Turkije (Hittieten) en Griekenland (Doriërs en Achaeërs, die de Myceense cultuur verdrongen). Zo kwam er een einde aan wat Van der Meer noemt de ‘gynandrische’ culturen, waarin man en vrouw elkaar aanvulden (het woord ‘matriarchaat’ gebruikt zij liever niet).
Vanwaar nu mijn déjà-vugevoel? Het reikt terug tot mijn gymnasiumjaren. Een van mijn leraren was toen dr. C.R. van Paassen, die in zijn inleiding tot het Griekse denken ook soortgelijke theorie verkondigde. Hij wees op het belang van de vóórsocratische denkers (Heraclitus, e.a.) en van de vroege tragedies (Aechylus), die dichter bij de oerbron leefden dan de latere klassieken.
Zijn geestelijke leidsman hierbij was de Bazelse oudheidkundige Johann Jakob Bachofen (1815-1887), die in zijn hoofdwerk, Das Mutterrecht: eine Untersuchung über die Gynäkokratie der Alten Welt nach ihrer religiösen und rechtlichen Natur (1861), betoogde dat het ontstaan van de vrouwenheerschappij is te verklaren uit het ‘bewust en voortgezet verzet van de vrouw tegen het haar vernederende hetaerisme’ (of promiscuïteit) en uit ‘verlangen naar geregelde toestanden en reinere zeden’.
Het einde van het vrouwelijk principe voor cultuur en samenleving betekende, volgens Bachofen, de ‘losmaking van de geest uit de natuur’. Immers de vader heeft geen zichtbare band met het kind en is dus minder in de natuur gebed dan de moeder. Dit ‘keerpunt in de geschiedenis’ wordt door vele Griekse treurspeldichters gesymboliseerd door Orestes' moedermoord, dat meer was dan een persoonlijk drama.
Al in zijn eigen tijd werd Bachofen niet door iedereen au sérieux genomen. Voor zijn beroemdere tijdgenoten Burckhardt en Nietzsche, die eveneens in Bazel doceerden, gold hij als een geleerde zonderling. Maar dat wil niet zeggen dat zijn denken geen invloed had.
De Winkler Prins Encyclopaedie van 1979 zegt dat, hoewel zijn theorie ‘door het empirisch sociaal-antropologisch onderzoek is achterhaald’, hij ‘het etno-sociologisch onderzoek en de vergelijkende rechtswetenschap sterk heeft gestimuleerd’.
Maar ook in de randgebieden van de wetenschap en daarbuiten heeft hij invloed gehad. Zo bij Rilke, Thomas Mann en D.H. Lawrence, de antropoloog Malinowski (door onze Huizinga ‘zeer interessant’ gevonden), de wijsgeer-psycholoog Ludwig Klages en zelfs de marxisten Engels (in wiens Ursprung der Familie (1884) Bachofens invloed merkbaar is), Walter Benjamin en Ernst Bloch.
Zo is Bachofen ‘telkens weer opnieuw ontdekt’, zoals een Duitse krant schreef naar aanleiding van zijn honderdste sterfdag. Ook mevrouw Van der Meer noemt zijn hoofdwerk in haar literatuuropgave. Overigens noemt een andere onderzoeker van het moederrecht, dr. J.H. Ronhaar, hem in de Winkler Prins van 1935 een ‘groot fantast en romanticus’. (Niet relevant, maar toch interessant is het te weten dat Ronhaar een verzetsman van het eerste uur zou worden en al op 3 mei 1942 in Oranienburg werd terechtgesteld).
Oudere lezers, begiftigd met een goed geheugen, zullen zich wellicht herinneren dat ik al eerder over Bachofen heb geschreven. Inderdaad, dat was in 1978 naar aanleiding van de verschijning van het boek van de Amerikaanse feministe Elizabeth Fisher The goddess and the whore. Maar ja, een dominee haalt ook wel eens een oude preek uit de kast, in de hoop dat zijn gehoor inmiddels verjongd is of, voor zover oud, niet zo'n goed geheugen meer heeft (of toen heeft zitten slapen).
Van der Meer ontkent zelf feministe te zijn (‘te eenzijdig; de slinger moet niet naar de andere kant uitslaan’), en Elizabeth Fisher heb ik niet in haar literatuuropgave kunnen vinden, hoewel ze in haar interview met Trouw misschien wél naar haar refereert: ‘Die feministen sloegen in mijn ogen zo door. Ze gebruiken lukraak en klakkeloos allerlei termen door elkaar heen, zoals dé grote godin, dé moeder, dé moedergodin.’
Bachofen zelf zal geen feminist avant la date zijn geweest, want in politicis was hij reactionair. Had hij banden met Nederland? Misschien wel, want eens schreef hij: ‘Holländisch zu schreiben ist eine eigentümliche Selbstverbrennung.’ Zoiets als voor ons het Schwyzerdütsch?
NRC Handelsblad van 23-03-2006, pagina 9