Na de overwinning uitgeput
Van de Duitse schrijver Christoph Peters had ik nog nooit gehoord, laat staan dat ik ooit iets van hem gelezen had. Maar de Frankfurter Allgemeine Zeitung vond het de moeite waard een vraaggesprek met hem te hebben en te publiceren (17 februari), en hierin troffen mij enkele uitspraken van hem.
Hij is op het ogenblik bezig aan een roman over een Duitser die zich bekeert tot de islam en zich aansluit bij een Egyptische terreurorganisatie. Hij wordt gearresteerd. De Duitse ambassadeur bezoekt hem in zijn cel en raakt gefascineerd door die man die bereid is voor een idee niet alleen te leven en te sterven, maar ook te doden.
Kennelijk beschrijft Peters in die ambassadeur zichzelf, want ook hij is daardoor gefascineerd. ‘Wij missen zo'n onvoorwaardelijkheid (niet alleen voor een idee te sterven, maar ook te doden). Voor ons moeten de gevolgen van een geloof vooral niet te pijnlijk zijn.’
Nu kunnen we, met een verwijzing naar wat de Franse schrijver Raymond Aron eens heeft gezegd, zeggen: ‘Wie bereid is zichzelf voor zijn idealen op te offeren’ - en dat verschijnsel is ook de westerse wereld niet vreemd - ‘is nog meer bereid het leven van anderen te offeren.’ Anders zouden er niet zoveel godsdienstoorlogen zijn geweest. Maar daarmee zijn we nog niet van het probleem af.
Immers, welk westers idee - of het nu socialisme, liberalisme of zelfs het christelijk geloof is - weet die onvoorwaardelijkheid bij zijn aanhangers op te wekken die talloze moslims tot vaak suïcidale gewelddaden brengt die wij terrorisme noemen?
Welk antwoord hebben wij daarop? Immers, ‘we kunnen eenvoudig niet volstaan met te verwijzen naar wat wij tweehonderd jaar geleden in de Verlichting ons hebben eigen gemaakt en zeggen: wij hebben het antwoord al. Ik geloof niet dat wij het hebben’, zegt Peters. Inderdaad, de westerse wereld is radeloos tegenover de opstand in de moslimwereld.
Hoe radeloos zij is, blijkt wel uit de tegenstelling die is ontstaan in de boezem van de VVD - direct erfgename van de Verlichting, die zelfs de vrijheid in haar naam heeft staan - tussen de preciezen onder de aanvoering van Ayaan Hirsi Ali en de rekkelijken onder die van Wiegel, die, zijn populistisch imago verloochenend, de boel bij elkaar wil houden, en tot die boel behoren, wat hem betreft, ook de moslims in dit land.
Dezelfde tegenstelling vinden we in het CDA, ja in het kabinet: de ministers Bot en Van Ardenne - beiden CDA - verschillen van mening over de hantering van het beginsel der vrijheid van meningsuiting.
Hans Goslinga, commentator van Trouw, concludeert dat ‘de liberale samenleving op haar grenzen is gelopen’ en ziet het zelfs als een ‘vermomde zegen dat de komst van een uitheemse religie ons dwingt de betekenis van de waarden van de democratie en rechtsstaat opnieuw te overdenken’ (Trouw, 25 februari).
Ook Ignaas Devisch, filosoof verbonden aan de universiteiten van Gent en Nijmegen, zegt in De Standaard van 18 februari ‘dat een aantal concepten en categorieën van ons denken is “uitgeput”. Het ideaal van tolerantie werkt maar zolang iedereen het bij voorbaat onderschrijft, en weet principieel geen weg met religies en andere overtuigingen die niet bij voorbaat het geloof in dat ideaal delen en evenmin de daarbij horende kritische ruimte aanvaarden. De tolerantie tolereert principieel enkel en alleen zichzelf.’
Is dialoog dan misschien het antwoord? Die mantra wordt eindeloos vaak herhaald, maar is in feite een vertoon van machteloosheid en radeloosheid. Hoe is een dialoog mogelijk met mensen die geen dialoog willen, omdat zij al heilig (letterlijk: heilig) overtuigd zijn van hun eigen gelijk?
Zeventien jaar geleden betoogde Francis Fukuyama dat de geschiedenis aan haar eind was gekomen met het eind van de Koude Oorlog. Daarmee bedoelde hij niet dat de duizendjarige reeks van (vaak gewelddadige) gebeurtenissen, maar het politieke discours was afgelopen, nu de westerse vrijheidsgedachte, die nu iedereen deelde, de overwinning had behaald.
Inderdaad, de ideologische verschillen tussen de partijen zijn afgesleten. De sociaal-democraten aanvaarden het kapitalisme. Ook sociaal zijn de verschillen minder groot, nu de ouderwetse arbeider niet meer bestaat. Protestanten en katholiettken zijn nu lief voor elkaar. Maar door die algemene oecumene zijn de mensen hun kompas kwijt, want vroeger wees hun de ideologie of de religie de weg.
Ook dat maakt dat wij geen antwoord hebben op de opstand van de moslimwereld, die zich al gedeeltelijk binnen onze muren bevindt - behalve dat wij ons tegen het terrorisme moeten verdedigen. Natuurlijk moeten wij dat. Zelfverdediging is veroorloofd, zelfs geboden. Maar we moeten wel beseffen dat we hier moreel niet zo sterk staan als wij denken.
Immers, het terrorisme hebben zelfs de verlichten onder ons - en wie is dat niet tweehonderd jaar na de Verlichting? - niet altijd afgewezen. In de Tweede Wereldoorlog juichten wij de bombardementen op civiele bevolkingen toe - tenminste: als die Duits waren. Terreur tegen apartheid werd goedgekeurd. De staat Israël, waar we, zoals talloze autostickers eens verkondigden, altijd ‘achter staan’, is ook niet zonder terreur totstandgekomen. En excessen in Indonesië werden, nu ja, excessen genoemd.
Facit: het westerse model heeft weliswaar in 1989, na veertig jaar strijd, de overwinning behaald, maar die strijd heeft het kennelijk, anders dan Fukuyama toen optimistisch dacht, uitgeput. Zelfs de zendingsijver van de Amerikaanse neoconservatieven, die het verlepte Verlichtingsideaal nieuw leven dachten te kunnen inblazen, is in de Iraakse woestijn verzand.
NRC Handelsblad van 02-03-2006, pagina 9