Dialoog en solidariteit?
‘We waren naïef’, zei onlangs een van de Deense karikaturisten wier spotprenten zo'n ophef hebben gemaakt. Tja, wat kun je anders verwachten in de provincie van een veraf land, dat niemand ooit een haar kwaad heeft gedaan? Bestaat in Denemarken dezelfde cultuur als in Nederland, waarin in het politieke discours veel gelachen wordt en normen die niet beantwoorden aan die van de spraakmakende gemeente - vooral religieuze normen - als ‘gek’ worden afgedaan?
Intussen is de redacteur van de Jyllands Posten die verantwoordelijk was voor die spotprenten, voor onbepaalde tijd met verlof gegaan - ook hij zei later dat niets hem voorbereid had op de reacties die (overigens vier maanden na verschijning van die cartoons) zouden volgen - en heeft zijn hoofdredacteur zijn excuses gemaakt, niet voor het besluit die cartoons te plaatsen, maar voor de belediging die daarmee de moslims is aangedaan - een wel zeer subtiel onderscheid.
Heel Denemarken is geschrokken van de reacties in de moslimwereld, te meer omdat het die in zijn portemonnee gaat voelen. Daar zal dan weldra ook wel het woord ‘dialoog’ met die wereld vallen - een woord dat, zoals de filosoof Paul Cliteur vorige week in Trouw geciteerd werd, ‘maar al te vaak een eufemisme is voor zwijgen en de andere kant op kijken’, zeg maar: de wezenlijke verschillen met de mantel der liefde bedekken.
Met fanatici, laat staan fundamentalisten, valt geen dialoog te voeren. Zelfs met de Sovjet-Unie, die in haar nadagen nauwelijks meer fanatiek was, viel wèl te praten over kernwapens, maar niet over ideologie. Onze eigen Bilderdijk, in zijn soort een fundamentalist, zei: ‘En, recht uit gezegd, geen godsdienst is verdraagzaam, of kan het zijn dan omtrent de punten die niet tot haar behoren.’ Het betwisten van begrippen die ‘een godsdienstleer voor geopenbaard houdt, is haar een bestrijding van God, een vijandelijkheid jegens God’.
Maar bestaat dan de hele moslimwereld uit fanatici en fundamentalisten? Nee, zij vormen een minderheid. Maar dat is het punt niet. Revoluties worden nooit door de massa gemaakt, maar door minderheden. De geuzen waren een minderheid, evenals de bolsjewisten. Toen in Indonesië de opstand uitbrak, werd hier ook altijd gezegd: maar dat zijn extremisten, het volk moet daar niets van weten (en dan werd onvermijdelijk verwezen naar de djongossen en baboes die zo lief voor de kinderen waren geweest).
Nog eens: dat is het punt niet. Het punt is of de meerderheid zich al dan niet verzet tegen die fanatieke minderheid. Meestal doet zij dat niet, hetzij omdat zij het met de doeleinden (zij het niet met alle methodes) van die minderheid eens is, hetzij omdat het haar eigen mensen zijn (en de anderen, tegen wie tot opstand geroepen wordt, niet), hetzij omdat zij geïntimideerd wordt.
Kurt Baschwitz gebruikt, in zijn nog steeds lezenswaardig boek Denkend mens en menigte (1945), daar de uitdrukking voor: ‘de verlammende idee bij een gelijke doelstelling’: de meerderheid wordt verlamd ‘door het gevoel met de aanvallers in denken en doelstelling één te zijn’. Haar ‘medeplichtigheid bestaat niet in handelen, doch in toelaten’. Daar komt in veel moslimlanden nog bij dat de machthebbers, die zelf, behalve in Iran, vaak allerminst tot de fundamentalisten behoren, het om andere redenen goed uitkomt het vuurtje op te stoken. Zo kon de Deense imam die, geruime tijd na verschijning van die spotprenten, hun die liet zien, bij hen een welwillend oor vinden - hoewel hij later zei niet een reactie te hebben verwacht die de Deense belangen zou schaden. Ook naïef? Of huichelachtig?
Maar mag daar dan niet de draak mee gestoken worden? Zo niet, komt dan de vrijheid van meningsuiting niet in gevaar? De Israëlische hoogleraar literatuur en arabistiek die Oscar Garschagen in het Zaterdags Bijvoegsel van 11 februari citeert, heeft niet helemaal ongelijk: ‘Kom nou toch, het zijn allemaal grote woorden om ongevoeligheid, domheid en slechte smaak te verbergen.’ Slechte smaak vooral.
Dat neemt niet weg dat ook ik sommige van die Deense spotprenten wel grappig vond. Maar ja, ik ben geen moslim. Met andere woorden: satire wordt alleen maar geapprecieerd door min of meer gelijkgezinden of is, zoals de Duitse socioloog Jürgen Henningsen het in onnavolgbaar Duits eens formuleerde, ‘Spiel mit dem erworbenen Wissenszusammenhang des Publikums’.
Dat publiek hoeft niet alleen maar te bestaan uit mensen die in geen enkel verband staan tot de mikpunten van spot. Zo kon Fons Jansen met zijn programma ‘De lachende kerk’ in het begin van de jaren '60 ook, ja juist, succes hebben bij katholieken, a) omdat hijzelf katholiek was en b) omdat hun kerk op dat ogenblik volop in beweging was. Van een buitenstaander zou die spot minder gauw genomen zijn. (Ik ontleen een en ander aan het proefschrift uit 1977 van W. van den Berg: Van de lach tot de traan: het cabaret sociologisch bekeken.)
Welnu, die Deense karikaturisten waren geen moslims, èn de moslimwereld is, intellectueel en theologisch gesproken, helemaal niet in beweging, maar sinds eeuwen verstard. Daar kan spotten ermee alleen maar als de zoveelste vernedering gezien worden die zij van het Westen, Israël inbegrepen, heeft moeten ondergaan. Vandaar die machteloze woede in de moslimwereld - een machteloosheid die zij, zolang Iran (of een ander moslimland) niet beschikt over kernwapens, alleen maar kan ontgaan door terrorisme, dat - laten we dat niet wegpraten met equivalenten als de baboes en djongossen van weleer - in elk geval op heimelijke sympathie kan rekenen. Daar is geen dialoog - waar Balkenende en de Raad van kerken, even machteloos, toe oproepen - tegen opgewassen.
Overigens heeft Balkenende onlangs in Salzburg weer eens solidariteit genoemd als een van de typisch Europese waarden. Ik heb al meermalen betoogd dat, als niet gezegd wordt met wie of wat Europa solidair is, dit een zinledig begrip is; ja, toegepast op Europa, welks geschiedenis er een is van interne oorlogen, zelfs een vals begrip. Nu kan Balkenende echter voor de draad komen: met wie moet Europa solidair zijn: met de Denen of met de moslims? Solidair zijn met iedereen is solidair zijn met niemand.