Death of a loser
Precies dertig jaar na Musserts terechtstelling op de Haagse Waalsdorpervlakte sprak ik in deze rubriek mijn verwondering erover uit ‘dat tot nu toe niemand zich gewaagd had aan een biografie’ van de oprichter en leider van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), de belangrijkste fascistische partij die Nederland had opgeleverd (bij de verkiezingen van 1935 bijna 8 procent). Daar ‘is de historische wetenschap tot dusver met een grote bocht omheengelopen’, constateerde ik hier op 24 april 1976. Nu, weer dertig jaar later, kan ik dit niet langer volhouden. Al in 1978 verscheen, van de hand van R. Havenaar, een ‘biografische schets’ onder de titel Verrader voor het vaderland, en in 1984 de voldragen biografie van Jan Meyers: Mussert, een politiek leven, waarvan onlangs een tweede, herziene druk is verschenen.
En dit jaar werden wij verrast met Musserts Nagelaten bekentenissen, de enigszins emantsiaanse titel voor een door Gerard Groeneveld bezorgde en ingeleide verantwoording en brieven die Mussert had geschreven toen hij, tussen mei 1945 en mei 1946, in zijn Scheveningse cel zat te wachten op zijn berechting en terechtstelling.
Dit boek heeft veel aandacht in de pers gekregen, en het moet gezegd worden dat de besprekingen ervan over 't algemeen vrij waren van schamperheid of betuigingen van afschuw, die jarenlang bijna obligaat waren, wilde de bespreker niet van heimelijke sympathie beschuldigd worden. Na zestig jaar zijn we gelukkig van die druk af.
Wel was er een generatieverschil tussen de besprekers merkbaar. Zo schreef een van hen, kennelijk iemand die lang na de oorlog geboren is, dat Mussert tijdens de bezettingsjaren de meest gehate man in Nederland was. Ach welnee, hij werd op z'n hoogst veracht, meestal belachelijk gevonden met zijn pretenties en parmantig optreden. Dat is, in zekere zin, veel erger dan gehaat.
Een niet helemaal welvoeglijke, maar wel tekenende anekdote uit die jaren is mij bijgebleven. ‘Heb je gehoord dat Mussert aan het Oostfront is geweest?’ ‘Nee, waar heb je dat gehoord?’ ‘De BBC meldde vanochtend: “On the eastern front, there has been a lull in the fighting”.’ Iemand die gehaat is, wordt niet met zo'n bijna goedmoedige anekdote bedacht.
Uit die ‘nagelaten bekentenissen’ treedt hij ook niet naar voren als een weerzinwekkend, laat staan demonisch, mens; eerder als iemand die het goede heeft gewild, maar hopeloos heeft gefaald. Het aantal keren dat hij, in diverse toonaarden, moet erkennen dat ‘het ons niet is gelukt’, is legio. Hij bleef het burgermannetje, zoals de weduwe van zijn grootste tegenstrever, Rost van Tonningen, hem onlangs nog op de televisie karakteriseerde.
Ja, hij was wél een knap ingenieur geweest (dat werd althans altijd gezegd), maar dat betekent nog niet dat hij enig politiek benul had. Bijna ontroerend van naïviteit is zijn overtuiging ‘dat als ieder volk zijn eigen nationaal-socialisme beleed [...], daaruit logisch zou voortvloeien dat ook die volkeren dan elkander zouden respecteren en dat daardoor het grote gevaar van de onderlinge oorlogen in Europa [...] zou worden uitgebannen’.
Maar, zo moest hij spoedig inzien, de ‘tragiek was dat de Duitschers in het algemeen, en degenen die hier te lande waren in het bijzonder, geen nationaal-socialisten waren zoals ik mij had voorgesteld [...]. Het Duitsche imperialisme vierde de hoogtij onder terzijdestelling van de beginselen van het nationaal-socialisme.’ Wie dat dacht, moest wel de speelbal van de Duitse machthebbers worden, die hem nooit als een echte nationaal-socialist hebben beschouwd.
Een van de memoranda die Mussert in zijn cel schreef, heeft als ondertitel: ‘De offergang voor Volk en Vaderland’. Dat was zijn these: na het vertrek van de wettige regering naar Londen was de NSB de enige politieke formatie die tegenover de bezetter kon opkomen voor de Nederlandse belangen. Hij spreekt dan ook over ‘onze strijd voor de zelfstandigheid der natie’ - een strijd die een ‘heldenstrijd’ was.
Helaas, die strijd is vergeefs geweest, want de meeste Duitsers hadden andere plannen. Daarom is de NSB ‘geofferd op het altaar van het Vaderland’ en behoren de NSB'ers ‘tot het zwaarst getroffen deel der natie’. Dit is, in het licht van wat vooral de joden is aangedaan, haast obsceen; maar er is geen reden aan te nemen dat Mussert dit niet geloofde. Hij was misschien een in politicis domme man, hij was zeker een zwakke man, maar hij was geen oneerlijke man.
Er blijven vragen. Hoe komt het dat Mussert relatief succesrijk is geweest (die bijna 8 procent in 1935), terwijl zijn fascistische voorgangers faalden? In 1966 gaf A.A. de Jonge daar in zijn Crisis en critiek der democratie al een antwoord op: ‘Mussert had de naam een bekwaam ingenieur te zijn (...); bij de Nederlandse kleinburger, met zijn diep gewortelde eerbied voor intellectuele ontwikkeling en prestaties, bezorgde hem dat een niet te onderschatten voordeel’ boven de rapaljefascisten vóór hem.
Een andere vraag is: hoe groot was het percentage NSB'ers dat, in de bezettingstijd, Musserts idee deelde (of zich er ook maar bewust van was) dat de NSB de Nederlandse belangen tegen de Duitse bezetter verdedigde, dus eigenlijk, zoals hij eens zei, ‘een bovengrondse verzetsactie’ voerde? Die groep ‘getrouwen’ kan niet groot zijn geweest, want Mussert kon moeilijk in openbare bijeenkomsten getuigen van die verzetswil.
Zo blijft het beeld over van de loser, en aan dat beeld zit altijd iets tragisch, hoe moeilijk dit ook te verenigen valt met het beeld van het burgermannetje (maar ja, ook Willy Loman in Arthur Millers Death of a salesman heeft iets tragisch). Dat beeld sluit zelfs een zekere grootheid niet uit: Mussert weigerde gratie te vragen en was kwaad toen een zwager dat voor hem bleek te hebben gedaan.
Hij was ook, na een periode dat hij de illusie had slechts met verbanning gestraft te zullen worden (en daarom Engels was gaan leren), helemaal niet huilerig over het lot dat hem wachtte: ‘Lands belang eischt nu de veroordeeling’. En: ‘de groote “men” zou het niet begrepen hebben als ik toch werd vrijgesproken.’ Met de dood voor ogen was hij - eindelijk - tot een juiste analyse van de situatie van het ogenblik gekomen.
Zonder Musserts ‘nagelaten bekentenissen’ te kennen, gaf mr. F.E. Frenkel, docent strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam, al in 1968 een beeld van hem dat die ‘bekentenissen’ bevestigen. Weliswaar is er ‘geen enkel twijfel aan dat Musserts veroordeling op juiste gronden berustte’, maar: ‘er is ook geen twijfel over dat Mussert over vele goede eigenschappen en bekwaamheid beschikte en dat, behalve eerzucht, ook een oprechte wens zich voor nationale belangen in te zetten bij hem aanwezig was.’
‘Eveneens staat vast dat ook in de bezettingstijd zijn plaats hem meer zorgen dan genoegen heeft opgeleverd en dat hij wel degelijk geprobeerd heeft bij de bezetter speciaal Nederlands belang te dienen.’ Frenkel spreekt in dit verband van een ‘persoonlijke tragiek’. Hij schreef dit in Vrije Geluiden van de VPRO, die een documentaire over Mussert had gemaakt. Die documentaire is toen, op advies van dr. L. de Jong, niet uitgezonden. Zelfs in het zogenaamde revolutiejaar 1968 vond zelfs de VPRO het nodig dat het volk ferm bij de hand geleid moest worden.
NRC Handelsblad van 15-12-2005, pagina 9