Zonder hulpconstructies gaat het niet
‘Geschenk van mevr. Henriëtte Roland Holst-van der Schalk’ staat er voorin in het boek dat ik onlangs van de Koninklijke Bibliotheek leende, en daaronder in kleine cijfers: ‘7643-'39’. Kennelijk had de bekende dichteres en religieus-socialiste, die het jaar na het overlijden van haar man (op de laatste dag van 1938) had moeten verhuizen, toen afstand gedaan van een deel van haar (of zijn?) bibliotheek.
Maar om welk boek gaat het? Het gaat om Das Unbehagen in der Kultur van Sigmund Freud uit 1930. Waarom was ik daar geïnteresseerd in geraakt? Welnu, Régis Debray, oud-strijdmakker van Che Guevara, gesprekspartner van president Mitterrand en tegenwoordig eerder conservatief dan progressief filosoof, had in Le Monde van 26 november Freuds boek aangeprezen als verklaring voor de gewelddadigheden in de Franse banlieues van vorige maand.
Freud, zo schreef hij, ‘die niet zachtzinnig was voor de obsessieve neurose die religieus geloof genoemd wordt, was er tegen het eind van zijn leven toe gekomen haar althans een belangrijke verdienste toe te kennen’: die van ‘geïsoleerde individuen bijeen te brengen door de ingeboren agressiviteit van de mens te kanaliseren en vaak ook te remmen’.
In dat boek, dat volgens Debray door de meeste psycho-analytici doodgezwegen wordt, had Freud een ‘hoogst incorrecte en onmodieuze stelling’ verdedigd: ‘de ongeremde zucht van de mensen, van jongsaf aan, naar maximaal genot kan slechts uitlopen op een algemene verwildering.’
En Freud had, aldus Debray, deze ‘sombere prognose’ gedaan nog voordat de massamedia, met hun alomtegenwoordige publiciteit, op alle hoeken van de straten en, via de televisie, in de huiskamers de mensen opriepen onmiddellijk al hun begeerten consumptieve en seksuele te bevredigen.
Nu, voor mij was dit artikel van Debray reden om uit te vinden wat Freud nu echt had gezegd. Dus Das Unbehagen in der Kultur van de KB gehaald. Laat ik er een paar citaten uit geven (in de vertaling zoals ik die aantrof in de bundel Beschouwingen over cultuur door Sigmund Freud, uitgegeven onder redactie van Willem Oranje en ingeleid door J. Goudsblom (Amsterdam 1999)):
‘Het leven zoals ons dat is opgelegd, is te moeilijk voor ons, bezorgt ons te veel verdriet, teleurstellingen, onoplosbare problemen. Wij kunnen het alleen verdragen met behulp van verzachtende middelen. (“Het gaat niet zonder hulpconstructies”, heeft Theodore Fontane ons gezegd (in Effi Briest).)’
Een van die verzachtende middelen en hulpconstructies is de religie. ‘Opnieuw is het de religie die de vraag naar de zin van het leven weet te beantwoorden. Wij kunnen er niet ver naast zijn met de conclusie dat de gedachte van een levensdoel staat of valt met het religieuze systeem.’
‘Tegen de gevreesde buitenwereld kan men zich niet anders verdedigen dan door zich op enigerlei af te wenden’ (naar de religie toe bijvoorbeeld), ‘zich van geluk te verzekeren en zich tegen lijden te beschermen door de werkelijkheid met een waanidee om te vormen. Ook de religies der mensheid moeten wij als zo'n collectieve waan kwalificeren.’
‘Door de mensen [...] in een toestand van psychisch infantilisme vast te houden en hen in een collectieve waan te verwikkelen, lukt het de religie velen een individuele neurose te besparen.’ U ziet: Freud was, zoals Debray zegt, ‘niet zachtzinnig’ voor de religie. Drie jaar tevoren had hij er een boekje over geschreven, waarvan de titel voor zichzelf spreekt: Die Zukunft einer Illusion, maar in 1930 was hij blijkbaar er de palliatieve voordelen voor de individuele mens en voor de cultuur van gaan inzien.
‘Het lijkt vast te staan dat wij ons in onze huidige cultuur niet prettig voelen’, ‘dat de huidige mens zich in zijn godgelijkheid niet gelukkig voelt’. (Freud doelt hier op de reusachtige vooruitgang die wetenschap en techniek de voorgaande decennia hadden gemaakt. Ook de welvaart was toegenomen. Toen hij zijn boek schreef, was de economische crisis van de jaren '30 nog niet uitgebroken.)
‘De waarheid is dat de mens geen zachtzinnig, liefdebehoevend wezen is, maar dat hij in zijn driftleven begiftigd is met een krachtige hoeveelheid agressie. Dit is de factor die onze relatie tot de naaste verstoort en de cultuur tot haar inspanningen noodzaakt. Vanwege deze primaire vijandigheid tussen de mensen wordt de cultuurgemeenschap door verval bedreigd. De cultuur moet alles in het werk stellen om paal en perk te stellen aan de agressieve driften van de mens.’ Alles dus ook de religie, al is die misschien een illusie.
‘Als de cultuur de neiging tot agressie van de mens zulke grote offers oplegt, begrijpen wij beter waarom het voor de mens moeilijk is zich er gelukkig in te voelen. De cultuurmens heeft de mogelijkheid van geluk deels ingeruild voor enige zekerheid.’ En als hem die zekerheid ook ontvalt? Dan krijg je toestanden als in de Franse banlieues. Althans, dat lijkt een logische conclusie.
Is het toeval dat ik dezelfde week in Socialisme en Democratie een artikel las van Frank Buijs, waarin deze ‘overtuigde secularist’ een pleidooi houdt voor ‘herwaardering van de betekenis van democratische religies’? Er mag, schrijft hij, ‘in de publieke ruimte best ruimte zijn voor religie’. Dit kan ‘de kwaliteit van het maatschappelijk gesprek aanmerkelijk verhogen’. Niet zo lang geleden werd burgemeester Cohen van Amsterdam om een soortgelijk pleidooi nog door secularisten in zijn partij streng gekapitteld.
Maar terug naar het exemplaar van Freuds boek dat Henriëtte Roland Holst in 1939 aan de KB gaf. Het staat vol potloodonderstrepingen en nauwelijks leesbare kanttekeningen. Op twee plaatsen echter staat er duidelijk in de marge: ‘Arme Freud’. Eén keer bij deze uitspraak: ‘Nooit zijn wij weerlozer dan wanneer wij liefhebben, nooit hulpelozer ongelukkig dan wanneer wij het beminde object of de liefde ervan hebben verloren.’
En de andere keer bij: ‘Mijn liefde is voor mij iets waardevols, dat ik niet op onverantwoorde wijze mag weggooien.’ En: ‘Als ik een ander liefheb, moet die dat op een of andere manier verdienen.’ Grafologen en kenners van HRH moeten maar uitmaken of die kanttekeningen van haar zijn. Misschien zijn ze van haar man of van een latere lezer, die, evenals ik, het boek van KB haalde.
NRC Handelsblad van 08-12-2005, pagina 9